4. Bouw en functie van het zenuwstelsel

Bouw en functie van het zenuwstelsel
1 / 160
volgende
Slide 1: Tekstslide
biologieSecundair onderwijs

In deze les zitten 160 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

time-iconLesduur is: 360 min

Onderdelen in deze les

Bouw en functie van het zenuwstelsel

Slide 1 - Tekstslide

FEEDFORWARD   
  1.     Je kunt schematisch voorstellen wat er gebeurt tussen een prikkel en een reactie.
  2.     Je kunt een verband uitleggen tussen de reactiesnelheid en de leeftijd van een persoon.
  3.     Je kunt uitleggen dat het zenuwstelsel dienst doet als conductor.
  4.     Je kunt de delen van het centraal en perifeer zenuwstelsel op een figuur aanduiden en benoemen.
  5.     Je kunt uitleggen welke lichaamsdelen door de verschillende delen van het perifeer zenuwstelsel van signalen worden voorzien.
  6.    Je kunt uitleggen hoe het willekeurig zenuwstelsel werkt en welke organen erbij zijn betrokken.
  7.     Je kunt uitleggen hoe het autonoom of onwillekeurig zenuwstelsel werkt en welke organen erbij zijn betrokken. (enkel LA, GRLA, NAWE)
  8.     Je kunt het onderscheid maken tussen het sympatisch en het parasympatisch zenuwstelsel.
  9.     Je kunt op een figuur de onderdelen van een zenuwcel aanduiden en herkennen.
  10.     Je kunt uitleggen hoe een zenuwimpuls zich voortzet binnen en tussen neuronen.
  11.     Je kunt het verschil tussen sensorische en motorische neuronen en schakelneuronen uitleggen.
  12.     Je kunt multipolaire, bipolaire en unipolaire (= pseudo-monopolaire) zenuwcellen herkennen en benoemen.
  13.     Je kunt de delen van een zenuwcel aanduiden en benoemen.
  14.     Je kunt het nut van steuncellen uitleggen.
  15.     Je kunt uitleggen hoe een impulsgeleiding gebeurt binnen een neuron.
  16.     Je kunt uitleggen hoe de impulsoverdracht gebeurt tussen neuronen.
  17.     Je kunt een onderscheid maken tussen stimulerende, verdovende en hallucinogene drugs en van elke categorie een aantal soorten opnoemen. (enkel NAWE)
  18.     Je kunt uitleggen hoe drugs de neurotransmissie in ons zenuwstelsel kunnen beïnvloeden. (enkel NAWE)

Slide 2 - Tekstslide

FEEDFORWARD    vervolg
  1. Je kunt voorbeelden geven van reflexen bij de mens. Je kunt een onderscheid maken tussen reflexen die via het ruggenmerg verlopen en via de hersenstam.
  2. Je kunt het verloop van een reflexboog op een tekening aanduiden.
  3. Je kunt uitleggen hoe een impuls bij een reflex, een bewuste gewaarwording en een gewilde beweging verloopt.

Slide 3 - Tekstslide

Herhaling 'prikkel - conductor - effector'
5.2. Het zenuwstelsel als conductor
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Link

Neuronen
= zenuwcellen
5.2. Het zenuwstelsel als conductor
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode.

Slide 6 - Tekstslide

Hoeveel zenuwcellen denk je te tellen in het linkerpreparaat op vorige slide?
5.2. Het zenuwstelsel als conductor
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode.
A
8
B
6
C
De juiste oplossing staat er niet tussen
D
Niet te tellen, het zijn er te veel.

Slide 7 - Quizvraag

Indeling van het zenuwstelsel
Qua ligging
  1. Centraal zenuwstelsel
  2. Perifeer zenuwstelsel
Qua werking (=functionaliteit)
  1. Autonoom zenuwstelsel
  2. Animaal zenuwstelsel
5.2. Het zenuwstelsel als conductor
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode.

Slide 8 - Tekstslide

Indeling zenuwstelsel qua ligging: CZS
Indeling zenuwstelsel qua ligging: PZS
5.2. Het zenuwstelsel als conductor/ 5.8. Het centraal en perifeer zenuwstelsel (5.7)
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode.

Slide 9 - Tekstslide

Indeling zenuwstelsel qua ligging
5.2. Het zenuwstelsel als conductor/ 5.7. Het centraal en perifeer zenuwstelsel (5.5.)
Dit geeft de titels weer uit de digitale methode. Voor de eenuursrichtingen is het cijfer tussen haakjes dat wat overeenkomt met de digitale methode.

Slide 10 - Tekstslide

Door welke delen van het beenderstelsel wordt het CZS beschermd?
5.2. Het zenuwstelsel als conductor
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode.

Slide 11 - Open vraag

Bescherming hersenen
Bescherming ruggenmerg
1
De huid is steeds onze eerste barrière met de buitenwereld.
2
Het schedelvlies zit als beschermend vlies rondom de schedel. Elk bot is omgeven door een vlies. Wellicht hoorde je al eens over een scheenbeenvliesontsteking...
3
De schedel vangt schokken en stoten op, zodat de hersenen beschermd zijn.
4
Het harde vlies, ook wel dura mater genoemd, is het buitenste van de drie hersenvliezen. Het is stevig en taai en stevig en vormt de inkeping van de twee hersenhelften.
5
Het spinnenwebvlies, ook wel arachnoïdes genoemd, is het middelste van de drie hersenvliezen. Het ligt tegen het harde hersenvlies aan, het plakt ertegen door middel van vocht. Onder het spinnenwebvlies bevindt zich een 'spinnenweb' van bloedvaten. Bloed loopt dus om de hersenen heen om schade door bloedklonters en bloedingen te vermijden. Voedingsstoffen voor de hersenen en afvalstoffen van de hersencellen worden via het hersenvocht tussen de vliezen uitgewisseld.
6
Het zachte hersenvlies, ook wel pia mater genoemd, is het vlies dat de hersenen rechtstreeks omgeeft. Het vocht tussen het zachte hersenvlies en het spinnenwebvlies vormt een extra schokdemper.
5.2. Het zenuwstelsel als conductor/ 5.7. Het centraal en perifeer zenuwstelsel (5.5.)
Dit geeft de titels weer uit de digitale methode. Voor de eenuursrichtingen is het cijfer tussen haakjes dat wat overeenkomt met de digitale methode.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Link

Indeling van het zenuwstelsel qua functie
5.8 Het animaal en het autonoom zenuwstelsel (5.6)
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode. (Tussen haakjes de cijfertjes voor de cursus in de éénuursrichtingen.)

Slide 14 - Tekstslide

Hoe noemen we hersenen en ruggenmerg samen?
5.8 Het animaal en het autonoom zenuwstelsel (5.6)
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode. (Tussen haakjes de cijfertjes voor de cursus in de éénuursrichtingen.)
A
Animaal zenuwstelsel
B
Perifeer zenuwstelsel
C
Centraal zenuwstelsel
D
Autonoom zenuwstelsel

Slide 15 - Quizvraag

Loop 1 minuut ter plaatse met je hielen tot tegen je zitvlak. Welke veranderingen voel/zie je aan je lichaam tijdens een (zware) inspanning?
5.8 Het animaal en het autonoom zenuwstelsel (5.6)
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode. (Tussen haakjes de cijfertjes voor de cursus in de éénuursrichtingen.)

Slide 16 - Open vraag

Welke veranderingen had je zelf onder controle?
5.8 Het animaal en het autonoom zenuwstelsel (5.6)
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode. (Tussen haakjes de cijfertjes voor de cursus in de éénuursrichtingen.)
A
de spieren van de armen en benen
B
je hartspier
C
de snelheid waarmee je armen en benen beweegt
D
zweetproductie

Slide 17 - Quizvraag

Waag je aan een beredeneerde gok: waarvoor staan 'autonoom' en 'animaal'?
5.8 Het animaal en het autonoom zenuwstelsel (5.6)
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode. (Tussen haakjes de cijfertjes voor de cursus in de éénuursrichtingen.)
AUTONOOM
ANIMAAL
Onbewust
Niet onder controle
Bewust
Onder controle

Slide 18 - Sleepvraag

AUTONOOM vs ANIMAAL
Autonoom: onbewust, zonder controle
  • Reflexen
  • Werking inwendige organen (gladde spieren, bloedvaten)
  • Feedbacksysteem: activeren – desactiveren ((ortho)sympathisch - parasympathisch ZS)
Animaal: bewust
  • Bewuste gewaarwordingen
  • Gewilde bewegingen

5.8 Het animaal en het autonoom zenuwstelsel (5.6)
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode. (Tussen haakjes de cijfertjes voor de cursus in de éénuursrichtingen.)

Slide 19 - Tekstslide

VERKLAAR EN ANTWOORD
1
- Leerlingen werken in tweetallen (oogpartners) of per drie en beantwoorden de EERSTE VRAAG.
- Partner A deelt zijn/haar antwoord met partner B/C en legt het uit.
- Als jullie het eens zijn over het antwoord: vieren!
- Als jullie het niet eens zijn: elkaar coachen. (Brain – Buddy – Book – Boss)
2
- Leerlingen werken in tweetallen (oogpartners) of per drie en beantwoorden de TWEEDE VRAAG. 
- Partner B deelt zijn/haar antwoord met partner A/C en legt het uit.
- Als jullie het eens zijn over het antwoord: vieren!
- Als jullie het niet eens zijn: elkaar coachen. (Brain – Buddy – Book – Boss)
3
- Leerlingen werken in tweetallen (schouderpartners) of per drie en beantwoorden de DERDE VRAAG. Info opzoeken gebeurt op een aangereikte website.
- Partner A/C deelt zijn/haar antwoord met partner B//A en B en legt het uit.
- Als jullie het eens zijn over het antwoord: vieren!
- Als jullie het niet eens zijn: elkaar coachen. (Brain – Buddy – Book – Boss)


ANTWOORD EN VERKLAAR: werkwijze

1
- Leerlingen werken in tweetallen (schouderpartners) of per drie en beantwoorden de EERSTE VRAAG.
- Partner A deelt zijn/haar antwoord met partner B/C en legt het uit.
- Als jullie het eens zijn over het antwoord: vieren!
- Als jullie het niet eens zijn: elkaar coachen. (Brain – Buddy – Book – Boss)
2
- Leerlingen werken in tweetallen (schouderpartners) of per drie en beantwoorden de TWEEDE VRAAG.
- Partner B deelt zijn/haar antwoord met partner A/C en legt het uit.
- Als jullie het eens zijn over het antwoord: vieren!
- Als jullie het niet eens zijn: elkaar coachen. (Brain – Buddy – Book – Boss)
3
- Leerlingen werken in tweetallen (schouderpartners) of per drie en beantwoorden de DERDE VRAAG. Info opzoeken gebeurt op een aangereikte website.
- Partner A/C deelt zijn/haar antwoord met partner B//A en B en legt het uit.
- Als jullie het eens zijn over het antwoord: vieren!µ

Dit doe je tot alle vragen beantwoord zijn. De groepjes die klaar zijn, staan recht.

Slide 20 - Tekstslide

ANTWOORD EN VERKLAAR
1) Het hart pompt bloed naar alle organen.
2) Je zwaait naar je vriendin op wie je aan het wachten bent aan de schoolpoort.
3) Je voelt dat iemand je aanraakt.
4) Je nieren vormen urine.
5) Je spijsverteringsstelsel verteert het eten.
6) Je ziet een vogel.
7) Je pupil wordt wijder als je naar de persoon kijkt op wie je een oogje hebt.

Slide 21 - Tekstslide

CORRECTE ANTWOORDEN
antwoord en verklaar

1) Autonoom (werking inwendig orgaan)
2) Animaal (gewilde beweging)
3) Animaal (bewuste gewaarwording)
4) Autonoom (werking inwendig orgaan)
5) Autonoom (werking inwendige organen)
6) Animaal (bewuste gewaarwording)
7) Autonoom (reflex)

Slide 22 - Tekstslide

AUTONOOM vs ANIMAAL
Autonoom: onbewust, zonder controle
  • Reflexen
  • Werking inwendige organen (gladde spieren, bloedvaten)
  • Feedbacksysteem: activeren – desactiveren
  • Autonoom (ortho)sympathisch ZS: bij activiteit
  • Autonoom parasympathisch ZS: bij passief zijn
Animaal: bewust
  • Bewuste gewaarwordingen
  • Gewilde bewegingen

5.8 Het animaal en het autonoom zenuwstelsel (5.6)
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode. (Tussen haakjes de cijfertjes voor de cursus in de éénuursrichtingen.)

Slide 23 - Tekstslide

COMBINEER
5.8 Het animaal en het autonoom zenuwstelsel (5.6)
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode. (Tussen haakjes de cijfertjes voor de cursus in de éénuursrichtingen.)
Dit zenuwstelsel is actief wanneer je in rust bent.
Dit zenuwstelsel is actief wanneer je actief bent.
Sympathische zenuwstelsel
Parasympathische zenuwstelsel

Slide 24 - Sleepvraag

Indeling op functie
Animaal 
- Veelal bewust

Autonoom (vegetatief)
- Veelal onbewust
- (Ortho)sympathisch en parasympathisch
5.8 Het animaal en het autonoom zenuwstelsel (5.6)
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode. (Tussen haakjes de cijfertjes voor de cursus in de éénuursrichtingen.)

Slide 25 - Tekstslide

VERKLAAR EN ANTWOORD
1
- Leerlingen werken in tweetallen (oogpartners) of per drie en beantwoorden de EERSTE VRAAG.
- Partner A deelt zijn/haar antwoord met partner B/C en legt het uit.
- Als jullie het eens zijn over het antwoord: vieren!
- Als jullie het niet eens zijn: elkaar coachen. (Brain – Buddy – Book – Boss)
2
- Leerlingen werken in tweetallen (oogpartners) of per drie en beantwoorden de TWEEDE VRAAG. 
- Partner B deelt zijn/haar antwoord met partner A/C en legt het uit.
- Als jullie het eens zijn over het antwoord: vieren!
- Als jullie het niet eens zijn: elkaar coachen. (Brain – Buddy – Book – Boss)
3
- Leerlingen werken in tweetallen (schouderpartners) of per drie en beantwoorden de DERDE VRAAG. Info opzoeken gebeurt op een aangereikte website.
- Partner A/C deelt zijn/haar antwoord met partner B//A en B en legt het uit.
- Als jullie het eens zijn over het antwoord: vieren!
- Als jullie het niet eens zijn: elkaar coachen. (Brain – Buddy – Book – Boss)


ANTWOORD EN VERKLAAR: werkwijze

1
- Leerlingen werken in tweetallen (oogpartners) of per drie en beantwoorden de EERSTE VRAAG.
- Partner A deelt zijn/haar antwoord met partner B/C en legt het uit.
- Als jullie het eens zijn over het antwoord: vieren!
- Als jullie het niet eens zijn: elkaar coachen. (Brain – Buddy – Book – Boss)
2
- Leerlingen werken in tweetallen (oogpartners) of per drie en beantwoorden de TWEEDE VRAAG.
- Partner B deelt zijn/haar antwoord met partner A/C en legt het uit.
- Als jullie het eens zijn over het antwoord: vieren!
- Als jullie het niet eens zijn: elkaar coachen. (Brain – Buddy – Book – Boss)
3
- Leerlingen werken in tweetallen (oogpartners) of per drie en beantwoorden de DERDE VRAAG. Info opzoeken gebeurt op een aangereikte website.
- Partner A/C deelt zijn/haar antwoord met partner B//A en B en legt het uit.
- Als jullie het eens zijn over het antwoord: vieren!

Dit doe je tot alle vragen beantwoord zijn. De groepjes die klaar zijn, staan recht.

Slide 26 - Tekstslide

ANTWOORD EN VERKLAAR
1) Tijdens het fietsen neemt de ademfrequentie toe.
2) De doorbloeding in je benen neemt toe als je een wandeling maakt met je gezin op zondagnamiddag.
3) Tijdens het stretchen neemt je hartslag weer af tot de normale frequentie.
4) Het lichaam scheidt meer zweet af als de lichaamstemperatuur toeneemt.
5) De lever zet energiereserves om tot glucose, wat de belangrijkste energiebron is voor ons lichaam (spieren.)
6) Tijdens het sporten maken de speekselklieren minder speeksel aan.
7) Er stroomt minder bloed naar het spijsverteringsstelsel en meer naar de spieren.
8) Tijdens de slaap komen de hersenen tot een bepaalde activiteitsstatus waardoor je weer fris opstaat.
9) Welk deel van het zenuwstelsel is steeds gericht op het vrijmaken van energie?
10) Hoe komt het dat je je heel loom kunt voelen na de maaltijd?

Slide 27 - Tekstslide

CORRECTE ANTWOORDEN
antwoord en verklaar
1) OS
2) OS
3) P
4) OS
5) OS
6) OS
7) OS
8) P
9) OS
10) Er wordt meer energie gebruikt voor de werking van het spijsverteringsstelsel en minder voor de werking van je spieren en je hersenen. P

Slide 28 - Tekstslide

Welke voorbeelden worden geregeld door het animaal zenuwstelsel?

A de kniepeesreflex (de dokter tikt met een hamertje onder je knie, je been strekt zich vanzelf)
B een jas aantrekken als het koud is buiten
C het warm krijgen tijdens de gymles
D stil worden als de docent daarom vraagt

5.8 Het animaal en het autonoom zenuwstelsel (5.6)
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode. (Tussen haakjes de cijfertjes voor de cursus in de éénuursrichtingen.)
A
A - C
B
B - C - D
C
A - C - D
D
B - D

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Video

Cellen van het zenuwstelsel = neuronen
cellichaam en gliacellen (= steuncellen)
5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode.

Slide 31 - Tekstslide

dekweefsel
zenuwweefsel
Uitleg bij deze slide
5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode.

Slide 32 - Tekstslide

Neuron
5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode.

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video

BOUW NEURON
De zenuwcel bestaat uit
1. dendriet
2. cellichaam
3. celkern
4. axon
5. myeline(schede)
6. eindknop

p.161/p.89
5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode.

Slide 35 - Tekstslide

Hoe noemen we de rijk vertakte uitlopers die impulsen ontvangen (vb. van een ander neuron?)
5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode.
A
Dendrieten
B
Cellichaam
C
Axon
D
Synaps

Slide 36 - Quizvraag

Hoe noemen we een meestal heel lange (tot wel 1m!) uitloper van een zenuwcel die de info doorgeeft (aan vb. een spiercel?)
5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode.
A
Dendrieten
B
Cellichaam
C
Axon
D
Synaps

Slide 37 - Quizvraag

Hoe noemen we het grootste gedeelte van een zenuwcel, dat onder andere de erfelijke info bevat in een celkern?
5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode.
A
Dendrieten
B
Cellichaam
C
Axon
D
Synaps

Slide 38 - Quizvraag

Hoe noemen we een overschakelplaats tussen twee neuronen?
5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode.
A
Dendrieten
B
Cellichaam
C
Axon
D
Synaps

Slide 39 - Quizvraag

5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode.

Slide 40 - Tekstslide

Benoem nr.1
(enkelvoud)
5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode.

Slide 41 - Open vraag

5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode.

Slide 42 - Tekstslide

Benoem nr.2
5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode.

Slide 43 - Open vraag

5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode.

Slide 44 - Tekstslide

Benoem nr.3
(verwijst naar overschakelplaats - vergelijk met nr.5)
5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode.

Slide 45 - Open vraag

5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode.

Slide 46 - Tekstslide

Benoem nr.4
5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode.

Slide 47 - Open vraag

5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode.

Slide 48 - Tekstslide

Benoem nr.5
5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode.

Slide 49 - Open vraag

5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode.

Slide 50 - Tekstslide

Benoem nr.6
5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode.

Slide 51 - Open vraag

5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode.

Slide 52 - Tekstslide

Benoem nr.7
5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode.

Slide 53 - Open vraag

5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode.

Slide 54 - Tekstslide

Benoem nr.8
5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode.

Slide 55 - Open vraag

5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode.

Slide 56 - Tekstslide

ER IS ALTIJD EENRICHTINGSVERKEER IN EEN NEURON: dendrieten ontvangen en axonen geleiden weg!
Uitleg bij deze slide
5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode.

Slide 57 - Tekstslide

5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode.

Slide 58 - Tekstslide

Slide 59 - Tekstslide

Soorten zenuwcellen
5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch

Slide 60 - Tekstslide

Hoe noemen we een zenuw die van de receptoren naar het centrale zenuwstelsel (vaak: de hersenen) loopt? (De oogzenuw is daar een bekend voorbeeld van.)
5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch

Slide 61 - Open vraag

Hoe noemen we een zenuw die vanuit het centrale zenuwstelsel tot de effectoren loopt?
5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch

Slide 62 - Open vraag

HERHALING
Maak, om je geheugen herop te frissen, desnoods de oefening 'WERKBLAD LES1: prikkels en receptoren' opnieuw. (Oefeningen op smartschool.)

Slide 63 - Tekstslide

Soorten zenuwcellen qua functie
sensorische neuronen ( geleiden impulsen van receptoren naar het centrale zenuwstelsel)
motorische neuronen ( geleiden impulsen van het centrale zenuwstelsel naar effectoren (spieren of klieren))
schakelneuronen ( geleiden impulsen binnen het centrale zenuwstelsel) Ze verbinden sensorische neuronen met motorische neuronen.



Uitleg bij deze slide
5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch
.

Slide 64 - Tekstslide

Type zenuwcel: schakelcel


Schakelneuron
(ligt in
centraal zenuwstelsel)
5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch

Slide 65 - Tekstslide

Soorten neuronen (functie)
  • Impulsen ontvangen en doorgeven
  • Dendriet ontvangt impulsen
  • Axon geleidt impulsen van cellichaam af
  • Axon eindigt in synaps, spleet tussen uiteinde neuron en doelwit
  • Cellichamen alle neuronen in of vlak bij CZS
Uitleg bij deze slide
5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch

Slide 66 - Tekstslide

Bouw van een zenuwcel met cellichaam en uitlopers, ligging en functies van typen zenuwcellen
Sensorisch neuron
(let op: cellichaam 
buiten het ruggenmerg)


Motorisch neuron
(let op: cellichaam 
in het ruggenmerg)
5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch

Slide 67 - Tekstslide

INDELING NEURONEN VOLGENS FUNCTIE
  1. sensorisch neuron
    van receptor naar CZS
  2. schakelneuron
    binnen CZS
  3. motorisch neuron
    van CZS naar effectorcel
INDELING NEURONEN VOLGENS BOUW
  1. multipolair neuron
    meer dan 2 uitlopers
  2. bipolair neuron
    2 uitlopers
  3. unipolair/pseudo-monopolair neuron
    schijnbaar 1 uitloper
5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch

Slide 68 - Tekstslide

5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch

Slide 69 - Tekstslide

Uitleg bij deze slide
5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch

Slide 70 - Tekstslide


Hoe delen we neuron 1 in que functie?
5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch
A
sensorisch neuron
B
motorisch neuron
C
schakelneuron

Slide 71 - Quizvraag


Hoe delen we neuron 2 in qua functie?
5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch
A
sensorisch neuron
B
motorisch neuron
C
schakelneuron

Slide 72 - Quizvraag


Hoe delen we neuron 3 in qua functie?
5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch
A
sensorisch neuron
B
motorisch neuron
C
schakelneuron

Slide 73 - Quizvraag


Hoe delen we neuron 1 in qua bouw?
5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch
A
multipolair neuron
B
bipolair neuron
C
unipolair neuron
D
pseudo-monopolair neuron

Slide 74 - Quizvraag


Hoe delen we neuron 2 in qua bouw?
5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch
A
multipolair neuron
B
bipolair neuron
C
unipolair neuron
D
pseudo-monopolair neuron

Slide 75 - Quizvraag


Hoe delen we neuron 3 in qua bouw?
5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch
A
multipolair neuron
B
bipolair neuron
C
unipolair neuron
D
pseudo-monopolair neuron

Slide 76 - Quizvraag

OEFENING (op smartschool.)
Maak de Bookwidgets-oefening 'microscopische bouw zenuwstelsel.'

Slide 77 - Tekstslide

5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch

Slide 78 - Tekstslide

Slide 79 - Video

5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch

Slide 80 - Tekstslide

5.3. Het zenuwstelsel: microscopisch

Slide 81 - Tekstslide

Slide 82 - Video

Slide 83 - Link

Slide 84 - Tekstslide

Slide 85 - Video

Bouw en functie van de hersenen en het ruggenmerg
5.6. Bouw en functie van de hersenen en het ruggenmerg (5.4.)
Dit is de titel in de digitale methode. Voor de eenuursrichtingen behoort dit tot 5.4.

Slide 86 - Tekstslide

Hoeveel wegen hersenen gemiddeld, denk je? (Graag een realistische schatting wagen, zonder het op te zoeken.)
5.6. Bouw en functie van de hersenen en het ruggenmerg (5.4.)
Dit is de titel in de digitale methode. Voor de eenuursrichtingen behoort dit tot 5.4.

Slide 87 - Open vraag

Hoeveel percent bedragen hersenen van 1.5kg van een gewicht van 60kg?
5.6. Bouw en functie van de hersenen en het ruggenmerg (5.4.)
Dit is de titel in de digitale methode. Voor de eenuursrichtingen behoort dit tot 5.4.
A
40%
B
2.5%
C
0.4%
D
4%

Slide 88 - Quizvraag

Als hersenen ongeveer 2.5% van je lichaamsgewicht bedragen (bij gewicht van 60kg,) hoeveel percent van de energie dank je dat ze verbruiken?
5.6. Bouw en functie van de hersenen en het ruggenmerg (5.4.)
Dit is de titel in de digitale methode. Voor de eenuursrichtingen behoort dit tot 5.4.
A
2.5% ongeveer
B
10%
C
20%
D
75%

Slide 89 - Quizvraag

Grote delen van de hersenen
5.6. Bouw en functie van de hersenen en het ruggenmerg (5.4.)
Dit is de titel in de digitale methode. Voor de eenuursrichtingen behoort dit tot 5.4.

Slide 90 - Tekstslide

Slide 91 - Video

5.6. Bouw en functie van de hersenen en het ruggenmerg (5.4.)
Dit is de titel in de digitale methode. Voor de eenuursrichtingen behoort dit tot 5.4.
Ruggenmerg
Hersenstam
Hersenen
Grote hersenen
Kleine hersenen
Zenuwen

Slide 92 - Sleepvraag

Groeven in de hersenen en hersenlobben
5.6. Bouw en functie van de hersenen en het ruggenmerg (5.4.)
Dit is de titel in de digitale methode. Voor de eenuursrichtingen behoort dit tot 5.4.

Slide 93 - Tekstslide

Groeven in de hersenen
Op volgende slides krijgen jullie een oefening i.v.m. het herkennen van de drie groeven.
5.6. Bouw en functie van de hersenen en het ruggenmerg (5.4.)
Dit is de titel in de digitale methode. Voor de eenuursrichtingen behoort dit tot 5.4.

Slide 94 - Tekstslide

Welke groef is hier aangeduid?
5.6. Bouw en functie van de hersenen en het ruggenmerg (5.4.)
Dit is de titel in de digitale methode. Voor de eenuursrichtingen behoort dit tot 5.4.

Slide 95 - Open vraag

Welke groef is hier aangeduid?
5.6. Bouw en functie van de hersenen en het ruggenmerg (5.4.)
Dit is de titel in de digitale methode. Voor de eenuursrichtingen behoort dit tot 5.4.

Slide 96 - Open vraag

Welke groef is hier aangeduid?

Slide 97 - Open vraag

Hersenkwabben (= hersenlobben)
Op volgende slides krijgen jullie een oefening i.v.m. het herkennen van de hersenkwabben.
5.6. Bouw en functie van de hersenen en het ruggenmerg (5.4.)
Dit is de titel in de digitale methode. Voor de eenuursrichtingen behoort dit tot 5.4.

Slide 98 - Tekstslide

Welke lob is roze gekleurd?
5.6. Bouw en functie van de hersenen en het ruggenmerg (5.4.)
Dit is de titel in de digitale methode. Voor de eenuursrichtingen behoort dit tot 5.4.
A
voorhoofdslob
B
wandlob
C
slaaplob
D
achterhoofdslob

Slide 99 - Quizvraag

Welke lob is blauw gekleurd?
A
voorhoofdslob
B
wandlob
C
slaaplob
D
achterhoofdslob

Slide 100 - Quizvraag

Welke lob is geel gekleurd?
A
voorhoofdslob
B
wandlob
C
slaaplob
D
achterhoofdslob

Slide 101 - Quizvraag

Welke lob is groen gekleurd?
A
voorhoofdslob
B
wandlob
C
slaaplob
D
achterhoofdslob

Slide 102 - Quizvraag

5.6. Bouw en functie van de hersenen en het ruggenmerg (5.4.)
Dit is de titel in de digitale methode. Voor de eenuursrichtingen behoort dit tot 5.4.

Slide 103 - Tekstslide

Had je het moeilijk om de kleur van de woorden vlot op te zeggen?
A
Het lukte supervlot
B
In het begin lukte het, maar al snel begon ik dan toch de woorden te lezen
C
Het lukte me totaal niet

Slide 104 - Quizvraag

Slide 105 - Link

UITLEG
LET OP: DEZE INFO GELDT ENKEL VOOR RECHTSHANDIGEN.
Aangezien het grootste deel van de wereldbevolking rechtshandig blijkt te zijn, werkt men dit stuk uit voor rechtshandigen. Voor linkshandigen geldt de info ook, maar dan moeten links en rechts worden omgewisseld.
Het verschil tussen de linker- en de rechterhemisfeer
5.6. Bouw en functie van de hersenen en het ruggenmerg (5.4.)
Dit is de titel in de digitale methode. Voor de eenuursrichtingen behoort dit tot 5.4.

Slide 106 - Tekstslide

Voor rekensommen gebruik je je
A
linkerhemisfeer (rechtshandige)
B
rechterhemisfeer (rechtshandige)
C
linkerhemisfeer (linkshandige)
D
rechterhemisfeer (linkshandige)

Slide 107 - Quizvraag

Voor een filosofische gesprek tijdens de les godsdienst gebruik je je
A
linkerhemisfeer (rechtshandige)
B
rechterhemisfeer (rechtshandige)
C
linkerhemisfeer (linkshandige)
D
rechterhemisfeer (linkshandige)

Slide 108 - Quizvraag

Voor ruimtemeetkunde gebruik je je
A
linkerhemisfeer (rechtshandige)
B
rechterhemisfeer (rechtshandige)
C
linkerhemisfeer (linkshandige)
D
rechterhemisfeer (linkshandige)

Slide 109 - Quizvraag

Iemand die een tekstje voor de Franse les aan jet schrijven is gebruikt vooral de
A
linkerhemisfeer (rechtshandige)
B
rechterhemisfeer (rechtshandige)
C
linkerhemisfeer (linkshandige)
D
rechterhemisfeer (linkshandige)

Slide 110 - Quizvraag

Tussenhersenen
De tussenhersenen bevinden zich onder de hersenbalk (groen) en bestaan uit de thalamus, de hypothalamus en de hypofyse (wordt besproken op verdere slides.)
Grote hersenen
De grote hersenen met hun kronkelige groeven vormen het grootste stuk van de hersenen. De overlangse groef verdeelt de grote hersenen in linker- en rechterhemisfeer.
Hersenbalk
De hersenbalk is een vezelige structuur die de linker- en de rechterhersenhelft verbindt. Op die manier kunnen linker- en rechterhersenhelft communiceren, wat noodzakelijk is voor een goede werking van het brein.
Hersenstam
De hersenstam bestaat uit drie delen: de middenhersenen, de brug van Varol en het verlengde merg. Het laatste deel is, zoals de naam doet vermoeden, het stukje dat het verlengde is van het ruggenmerg. Op die manier verbindt het verlengde merg de hersenen met het ruggenmerg. De brug van Varol brengen de kleine hersenen met de grote hersenen in verbinding.
Kleine hersenen
De kleine hersenen bevinden zich achteraan het hoofd en kenmerken zich door hun evenwijdige groeven. De overlangse groef verdeelt ook de kleine hersenen in twee hemisferen.
5.6. Bouw en functie van de hersenen en het ruggenmerg (5.4.)
Dit is de titel in de digitale methode. Voor de eenuursrichtingen behoort dit tot 5.4.

Slide 111 - Tekstslide

De tussenhersenen en de hersenstam
5.6. Bouw en functie van de hersenen en het ruggenmerg (5.4.)
Dit is de titel in de digitale methode. Voor de eenuursrichtingen behoort dit tot 5.4.

Slide 112 - Tekstslide

'De hersenen zijn hol', ze bevatten ventrikels.
Ze dienen als schokdemper (door de aanwezigheid van het vocht dat ook tussen de hersenvliezen loopt.) Ze zorgen voor de homeostase van het vocht rondom de neuronen.
5.6. Bouw en functie van de hersenen en het ruggenmerg (5.4.)
Dit is de titel in de digitale methode. Voor de eenuursrichtingen behoort dit tot 5.4.

Slide 113 - Tekstslide

De werking van de hersenen
5.6. Bouw en functie van de hersenen en het ruggenmerg (5.4.)
Dit is de titel in de digitale methode. Voor de eenuursrichtingen behoort dit tot 5.4.

Slide 114 - Tekstslide

5.6. Bouw en functie van de hersenen en het ruggenmerg (5.4.)
Dit is de titel in de digitale methode. Voor de eenuursrichtingen behoort dit tot 5.4.

Slide 115 - Tekstslide

HERSENSCHADE
Vroeger kon men enkel in hersenen kijken nadat personen overleden waren. Het gaat over gevallen van hersenbeschadiging. Na het onderzoeken van de hersenen (na overlijden van die persoon,) kon men het beschadigde gebied linken aan de hersenfunctie die was uitgevallen bij die persoon. Op die manier werden verschillende gebieden van de hersenen (aangeduid met een kleur die vermeld wordt in de tekst)  en hun functie in kaart gebracht.
oefening
Lees de 4 tekstjes op de volgende slides over historische gevallen van hersenbeschadiging. Nadien kan je ze in oefeningen op deze slides linken aan de correcte delen van de hersenen.
5.6. Bouw en functie van de hersenen en het ruggenmerg (5.4.)
Dit is de titel in de digitale methode. Voor de eenuursrichtingen behoort dit tot 5.4.

Slide 116 - Tekstslide

5.6. Bouw en functie van de hersenen en het ruggenmerg (5.4.)
Dit is de titel in de digitale methode. Voor de eenuursrichtingen behoort dit tot 5.4.

Slide 117 - Tekstslide

5.6. Bouw en functie van de hersenen en het ruggenmerg (5.4.)
Dit is de titel in de digitale methode. Voor de eenuursrichtingen behoort dit tot 5.4.

Slide 118 - Tekstslide

5.6. Bouw en functie van de hersenen en het ruggenmerg (5.4.)
Dit is de titel in de digitale methode. Voor de eenuursrichtingen behoort dit tot 5.4.

Slide 119 - Tekstslide

5.6. Bouw en functie van de hersenen en het ruggenmerg (5.4.)
Dit is de titel in de digitale methode. Voor de eenuursrichtingen behoort dit tot 5.4.

Slide 120 - Tekstslide

Een van de delen van de hersenschors noemen we de visuele schors. Daar vindt de verwerking van prikkels plaats. Welke kleur krijgt dat gebied op de figuur?
A
Blauw
B
Lichtgroen
C
Geel
D
Paars

Slide 121 - Quizvraag

visuele schors
De visuele schors verwerkt alle info die via de ogen worden geregistreerd. We hebben bij beide ogen een rechterdeel en een linkerdeel van het gezichtsveld. Het rechterdeel van beide ogen wordt in de linkerhelft van de visuele schors verwerkt en omgekeerd.
Deze info kreeg je in het blauwe tekstje.

Slide 122 - Tekstslide

Een van de delen van de hersenschors is belangrijk bij het begrijpen van gesproken taal. Welke arts ontdekte dit gebied?
A
Paul Broca
B
Carl Wernicke

Slide 123 - Quizvraag

Een van de delen van de hersenschors is belangrijk bij het begrijpen van gesproken taal. Dat heet het gebied van Wernicke. Welke kleur krijgt dat gebied op de figuur?
A
Geel
B
Lichtgroen
C
Donkergroen
D
Paars

Slide 124 - Quizvraag

Een van de delen van de hersenschors is belangrijk bij het spreken van taal. Welke arts ontdekte dit gebied?
A
Paul Broca
B
Carl Wernicke

Slide 125 - Quizvraag

Een van de delen van de hersenschors is belangrijk bij het spreken zelf. Dat heet het gebied van Broca. Welke kleur krijgt dat gebied op de figuur?

A
Geel
B
Lichtgroen
C
Donkergroen
D
Paars

Slide 126 - Quizvraag

BROCA vs WERNICKE
Iemand wordt aangereden met de fiets. Jij vraagt aan die persoon of alles oké met hem is en hij antwoordt: 'supercalifragilisticexpialidocious.' (Mary Poppins)
Dan is het wel duidelijk dat die persoon nog goed kan praten, maar helemaal niet begreep waar jij naar vroeg. Het gebied van Wernicke is aangetast, dat van Broca is intact.
Deze info kreeg je in het groene tekstje.

Slide 127 - Tekstslide

Welke naam wordt er volgens jou nog gegeven aan het centrum van Broca?

A
motorisch spraakcentrum
B
sensorisch spraakcentrum

Slide 128 - Quizvraag

Welke naam wordt er volgens jou nog gegeven aan het centrum van Wernicke?
A
motorisch spraakcentrum
B
sensorisch spraakcentrum

Slide 129 - Quizvraag

De voorhoofdskwabben herbergen functies als sociale vaardigheden, onderscheid tussen goed en kwaad, redeneren en problemen oplossen. Welke kleur krijgt dat gebied op de figuur?
A
Geel
B
Lichtgroen
C
Donkergroen
D
Paars

Slide 130 - Quizvraag

FRONTALE KWABBEN
De frontale kwab bestaat uit twee delen.
De prefrontale cortex is het voorste gebied. Dat is in volle ontwikkeling als je in de puberteit bent (tot aan je 25ste.) Die bevat hersenfuncties als sociale vaardigheden (waarom heb je het nu extra moeilijk door Corona, juist ja...) Maar ook plannen en ordenen worden daarin nu volop ontwikkeld (volg dus goede raad van je ouders op en ruim je kamer op en plan je schoolwerk goed...) Ohja, heb je het wat vaker aan de stok met je ouders. Normaal, maar leg het dan op een goede manier bij. Zo ontwikkel je je prefrontale cortex om later uit te groeien tot een succesvol volwassene.
Het achterste deel (zie blauwe schors op bijgevoegde figuur,) is het motorisch centrum. Niet gek dus dat het schrijfcentrum en het centrum van Broca zich erin bevinden (voor rechtshandigen in linkerhemisfeer.)
Deze info kreeg je in het gele tekstje.

Slide 131 - Tekstslide

De hippocampus speelt een rol bij geheugenfuncties. Het is een gebied dat zich binnenin de hersenen situeert. Welke kleur krijgt dat gebied op de figuur?
A
Geel
B
Lichtgroen
C
Donkergroen
D
Paars

Slide 132 - Quizvraag

HIPPOCAMPUS
De hippocampus is niet gelijk aan het geheugen. Het speelt een cruciale rol in het korte termijngeheugen en dus ook het doorsluizen van info naar je lange termijngeheugen.
Deze info kreeg je in het paars-roze tekstje.
LET OP DE SCHRIJFWIJZE VAN ´hippocampus´!

Slide 133 - Tekstslide

Volgende slide
Op de volgende slide vind je een link naar de site van 'hersenstichting.' Daar kan je je kennis over de hersenen wat herhalen. Scroll wat door en je kan dan de verschillende benamingen aanklikken. De figuur bovenaan is nogal moeilijk.
Let wel; 'fornix', 'gyrus cinguli, ' 'pijnappelklier' en 'ventrikels' hoef je niet te kennen.
5.6. Bouw en functie van de hersenen en het ruggenmerg (5.4.)
Dit is de titel in de digitale methode. Voor de eenuursrichtingen behoort dit tot 5.4.

Slide 134 - Tekstslide

Slide 135 - Link

Hersenen en drugs
Drugs verstoren de impulsoverdracht tussen neuronen. Ze werken in op de neurotransmitters. (GW VRAAG EN ANTWOORD: zie documenten smartschool)
5.5. Drugs (geen deeltje voor 3.1)
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode.

Slide 136 - Tekstslide

5.5. Drugs (geen deeltje voor 3.1)
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode.

Slide 137 - Tekstslide

Stel: je bent zat geweest op een fuif en je hebt black-outs van wat er allemaal is gebeurd. Je vrienden weten nog hoe schaamtelijk jij je gedragen hebt... Welk deel van de hersenen was bij jou gedrenkt in de alcohol?
A
voorhoofdskwabben
B
hippocampus
C
hypofyse
D
verlengde merg

Slide 138 - Quizvraag

Je ziet een zatlap zwalpen langs de straat. Hij is duizelig en verliest bijna het evenwicht. Hij komt aan bij zijn voordeur en heeft immense moeite om de sleutel in het sleutelgat te krijgen... Welk deel van zijn zenuwstelsel is beïnvloed door de alcohol?
A
gehele zenuwstelsel
B
hippocampus
C
kleine hersenen
D
verlengde merg

Slide 139 - Quizvraag

Rijden onder invloed van alcohol kan niet door de beugel omdat je niet snel genoeg kan reageren in onverwachte situaties. Je hebt trage reflexen...
Welk deel beïnvloedt de alcohol hier?
A
gehele zenuwstelsel
B
voorhoofdskwabben
C
kleine hersenen
D
verlengde merg

Slide 140 - Quizvraag

Drinken op jonge leeftijd en tijdens de puberteit kan leiden tot groeistoornissen. Welk deel van het zenuwstelsel raakt in de war door de alcohol?
A
hippocampus
B
voorhoofdskwabben
C
hypofyse
D
verlengde merg

Slide 141 - Quizvraag

Iemand die alcohol heeft gedronken kan soms aanhankelijker worden, kan soms agressief reageren... en kan al helemaal niet goed zijn eigen gedrag inschatten. Welk deel van het zenuwstelsel is hier door alcohol beïnvloed?
A
gehele zenuwstelsel
B
voorhoofdskwabben
C
verlengde merg
D
hippocampus

Slide 142 - Quizvraag

Een beangstigende trend bij jongeren is dat ze aan 'binge-drinking' doen; op korte tijd heel veel drinken om zat te worden. Er belanden steeds meer jongeren op spoedafdelingen in coma daardoor. Welk deel van het zenuwstelsel werkt even niet (goed)?
A
gehele zenuwstelsel
B
kleine hersenen
C
hypofyse
D
verlengde merg

Slide 143 - Quizvraag

Volgende slide
Doe alvast voor de rest van het lesuur wat inspiratie op voor het werkblad dat nog volgt i.v.m. drugs... En bedenk dan vooral waarom je er nooit aan moet beginnen.
5.5. Drugs (geen deeltje voor 3.1)
Dit geeft de titel weer uit de digitale methode.

Slide 144 - Tekstslide

Slide 145 - Link

Braingame: Wat zie je?
Oude vrouw of jonge vrouw?
De neus van de oude vrouw kan je zien als de kin en neus van de jonge vrouw. De jonge vrouw lijkt naar achter te kijken, de oude vrouw opzij naar voor.
Het oog van de oude vrouw kan je ook als oor van de jonge vrouw interpreteren...
Of de mond van de oude vrouw als halsband van de jonge.
GEZIEN?

Slide 146 - Tekstslide

Reflex, bewuste gewaarwording en gewilde beweging

Slide 147 - Tekstslide

proefje 1: iemand zit op een bank. De onderbenen hangen naar beneden en mogen de grond niet raken. Sla met de zijkant van je hand op de kniepees net onder de knieschijf.
proefje 2: zet je recht tegenover elkaar. Iemand beweegt zijn/haar hand snel naar de ogen van de andere persoon en stopt zijn beweging vlak voor de ogen van de persoon.
proefje 3: Draai je met je ogen naar de kant van het raam. Bedek je ogen met je handen. Doe na 15s je handen weg, terwijl je in elkaars ogen kijkt.
1.5.9 Reflex en gewilde beweging (1.5.7)
Dit geeft de titel uit de digitale methode weer.

Slide 148 - Tekstslide

De reacties bij deze proefjes zijn...
1.5.9 Reflex en gewilde beweging (1.5.7)
Dit geeft de titel uit de digitale methode weer.
A
gewild
B
ongewild

Slide 149 - Quizvraag

De reacties bij deze proefjes zijn...
1.5.9 Reflex en gewilde beweging (1.5.7)
Dit geeft de titel uit de digitale methode weer.
A
bewust
B
onbewust

Slide 150 - Quizvraag

De reacties bij deze proefjes zijn...
1.5.9 Reflex en gewilde beweging (1.5.7)
Dit geeft de titel uit de digitale methode weer.
A
aangeleerd
B
aangeboren

Slide 151 - Quizvraag

Definitie reflex
Een reflex is een aangeboren, onbewuste en ongewilde snelle reactie op een prikkel.
* Nooit via de GROTE HERSENEN: onbewust en ongewild
* Wel via de HERSENSTAM en het RUGGENMERG
oefening
Maak de oefeningetjes in de digitale methode (punt 1: reflex)
1.5.9 Reflex en gewilde beweging (1.5.7)
Dit geeft de titel uit de digitale methode weer.

Slide 152 - Tekstslide

Microscopie van de hersenstam (vgl ruggenmerg) van een kalf
5.6. Bouw en functie van de hersenen en het ruggenmerg (5.4.)
Dit is de titel in de digitale methode. Voor de eenuursrichtingen behoort dit tot 5.4.
Witte stof
Bevat gemyeliniseerde axonen (vandaar de witte kleur) van sensorische neuronen naar en motorische neuronen van het ruggenmerg.
Grijze stof
Bevat enkel cellichamen van de motorische neuronen en schakelneuronen tussen sensorische en motorische neuronen. Schakelneuronen zijn dus niet gemyeliniseerd.
Ventrale hoorn
Uitstulping van de grijze stof. Aangezien deze uitstulping naar de buikzijde gericht is, noemen we die de ventrale hoorn. Je kan die herkennen doordat het de brede uitstulping is.
(Ventre (Fr.) =  buik)
Dorsale hoorn
Uitstulping van de grijze stof. Aangezien deze uitstulping naar de rugzijde gericht is, noemen we die de dorsale hoorn. Je kan die herkennen doordat het de smalle uitstulping is.
(Dos (Fr.) =  rug)
Practicum microscopie (hersenstam kalf:) leren werken met de microscoop
Geen titel uit de digitale methode.

Slide 153 - Tekstslide

Definitie reflexboog
De weg die impulsen afleggen bij een reflex, verloopt via een beperkt aantal neuronen. Die neuronen samen vormen een reflexboog.
* Reflexbogen via hersenstam (reflexen van het hoofd)
* Reflexbogen via ruggenmerg (reflexen van het lichaam)
oefening
Maak de oefeningetjes in de digitale methode (punt 2: reflexboog)
1.5.9 Reflex en gewilde beweging (1.5.7)
Dit geeft de titel uit de digitale methode weer.

Slide 154 - Tekstslide

Kniepeesreflex
1.5.9 Reflex en gewilde beweging (1.5.7)
Dit geeft de titel uit de digitale methode weer.

Slide 155 - Tekstslide

Terugtrekreflex
1.5.9 Reflex en gewilde beweging (1.5.7)
Dit geeft de titel uit de digitale methode weer.

Slide 156 - Tekstslide

Bewuste gewaarwording
1.5.9 Reflex en gewilde beweging (1.5.7)
Dit geeft de titel uit de digitale methode weer.

Slide 157 - Tekstslide

Gewilde beweging
1.5.9 Reflex en gewilde beweging (1.5.7)
Dit geeft de titel uit de digitale methode weer.

Slide 158 - Tekstslide

Bewuste beweging
1.5.9 Reflex en gewilde beweging (1.5.7)
Dit geeft de titel uit de digitale methode weer.

Slide 159 - Tekstslide

Dank je wel voor de aandacht

Slide 160 - Tekstslide