H1 krachten paragraaf 5 druk

paragraaf 5 druk
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

paragraaf 5 druk

Slide 1 - Tekstslide

druk
Je kunt met naaldhakken aan je voeten erg lastig op een zachte ondergrond, zoals gras, lopen (je hakken zakken weg in het gras en zand). Loopt dezelfde dame met sportschoenen over dit gras, dan zakt zij niet weg, terwijl deze dame dezelfde massa heeft in de naaldhakken als in de sportschoen. Deze persoon oefent dus in beide gevallen dezelfde kracht uit op de ondergrond (want zwaartekracht = m x g). De reden dat je met sportschoenen niet weg zakt en met naaldhakken wel heeft alles te maken met de verdeling van de kracht. bij de naaldhakken komt alle kracht op 1 klein oppervlak terecht. bij de sportschoen wordt de kracht verdeeld over een groter oppervlak. de druk die de ondergrond "voelt" hangt dus van 2 grootheden af, namelijk de kracht die wordt uitgeoefend en de oppervlakte waar over de kracht wordt verdeeld.

Slide 2 - Tekstslide

druk
druk hangt af van 2 grootheden:
1.) kracht
2.) oppervlakte

de formule voor het berekenen van de druk is:

druk = kracht / oppervlakte
P = F / A

P = druk  in Newton per vierkante meter (N/m  ) of in Pascal (Pa)
F = kracht in Newton (N)
A = oppervlakte in vierkante meter ( m  )

1 Pa = 1 N/m

2
2
2
In veel gevallen zal de F in de formule P = F / A de zwaartekracht zijn (al is dit natuurlijk niet altijd het geval) mocht je dus de druk moeten uitrekenen en je ziet geen waarde voor een kracht in de opgave staan, bedenk dan of er zwaartekracht in het spel kan zijn. De zwaartekracht kun je uitrekenen met Fz = m x g (g = gravitatieversnelling is op aarde altijd 10 m/s^2). Als de massa wel in de som staat, maar F niet, dan zul je dus de zwaartekracht moeten uitrekenen!

Slide 3 - Tekstslide

LET OP!!!
paragraaf 4 gaat over momenten de eenheid van moment Nm          
     paragraaf 5 gaat over druk de eenheid van druk is N/m
deze twee eenheden lijken op elkaar en worden wel eens fout gebruikt. leer deze eenheden dus goed uit je hoofd, check de eenheid in tabel 6 van BINAS of leidt de eenheid af uit de formule zoals hieronder.

moment = kracht x arm (paragraaf 4)
moment = Newton x meter = N x m = Nm

druk = kracht / oppervlakte (paragraaf 5)
druk = newton / vierkante meter = 
Nm2
2

Slide 4 - Tekstslide


Hoe groter de kracht, des te groter de druk.  Hoe kleiner de kracht, des te kleiner de druk.
Hoe groter het oppervlak, des te kleiner de druk. Hoe kleiner het oppervlak, des te groter de druk.

(plaatje)
klein oppervlak:              Groot oppervlak:

F = 1000N                          F = 1000N
A = 2m^2                           A = 50m^2
P = ? N/m^2                      P = ? N/m^2

P = F / A                             P = F / A
P = 1000 / 2                       P = 1000 / 50 
P = 500 N/m^2                 P = 20 N/m^2 
Een groter oppervlak --> kleinere druk

Je kunt dit zien in het reken voorbeeld hieronder (rode kader)
Je moet alle variabelen constant houden behalve de grootheid waarvan je het effect wilt onderzoeken, 
In dit geval willen we het effect van de oppervlakte op de grote van de druk onderzoeken dus kies je een andere waarde voor de oppervlakte en houd je de kracht constant. 

Slide 5 - Tekstslide

toepassingen van druk
een punaise heeft een dunne punt, zodat de druk hoog zal zijn en de punaise met weinig kracht in een muur gedrukt kan worden.

Een vrachtauto verdeeld alle kracht over een groot oppervlak (veel banden), zodat de druk op de weg klein zal zijn. zo zakt de vrachtwagen niet weg en maakt de vrachtauto de wegniet kapot.

zie filmpje volgende dia over metaal snijden met water

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

oppervlakte
In de formule voor druk 
P = F / A
staat de letter A voor oppervlakte.

de oppervlakte kun je wiskundig berekenen met een formule. deze staan in tabel 5 van BINAS. de meest gebruikte twee zie je ook hieronder:

oppervlakte rechthoek = lengte x breedte
oppervlakte cirkel = 
π.r2

Slide 8 - Tekstslide

A = oppervlakte
oppervlakte van een cirkel =

oppervlakte rechthoek = lengte x breedte 

π.r2

Slide 9 - Tekstslide

LET OP!!!!
LET OP!!!!
bij een rechthoek geven ze vaak lengte, breedte en hoogte! maar de hoogte is niet nodig voor het berekenen van de oppervlakte (wel voor inhoud). dit is om je te verwarren!!

bij een cirkel krijg je vaak de diameter! je hebt de straal nodig voor het berekenen van de oppervlakte

Slide 10 - Tekstslide

voorbeeldsom oppervlakte baksteen vraag A en B
Een baksteen (massa = 1,2kg) heeft zijden van 18 cm bij 6cm bij 3cm. Je kunt de baksteen op verschillende manieren neerzetten / neerleggen. 
A.) bereken wat de kleinste oppervlakte is waarop je de baksteen neer kunt zetten.
B.) bereken de grootste oppervlakte waarop je de baksteen neer kunt zetten.

Slide 11 - Tekstslide

antwoorden vraag A en B voorbeeldsom oppervlakte baksteen
Een baksteen (massa = 1,2kg) heeft zijden van 18 cm bij 6cm bij 3cm. 
A.) oppervlakte baksteen = oppervlakte rechthoek
oppervlakte rechthoek = lengte x breedte
(voor de kleinste oppervlakte / kleinste uitkomst moet je de twee kleinste getallen invullen)
oppervlakte rechthoek = 3 x 6 = 18 cm

B.)oppervlakte baksteen = oppervlakte rechthoek
oppervlakte rechthoek = lengte x breedte
(voor de grootste oppervlakte / grootste uitkomst moet je de twee grootste getallen invullen)
oppervlakte rechthoek = 18 x 6 = 108 cm
2
2

Slide 12 - Tekstslide

voorbeeldsom vraag C en D oppervlakte baksteen
Een baksteen (massa = 1,2kg) heeft zijden van 18 cm bij 6cm bij 3cm. 
Je kunt de baksteen op verschillende manieren neerzetten / neerleggen.

C.) bereken de kracht die de baksteen op de ondergrond uitoefent..
D.) bereken de kleinst mogelijke druk die de baksteen uit kan oefenen in pascal.

Slide 13 - Tekstslide

antwoord voorbeeldsom vraag C oppervlakte baksteen
Een baksteen (massa = 1,2kg) heeft zijden van 18 cm bij 6cm bij 3cm. 

C.) De kracht die op de baksteen werkt is de zwaartekracht. 
Zwaartekracht reken je uit met Fz = m x g
Fz = 1,2 x 10 = 12N

Slide 14 - Tekstslide

antwoord voorbeeldsom vraag D oppervlakte baksteen 
Een baksteen (massa = 1,2kg) heeft zijden van 18 cm bij 6cm bij 3cm.

D.) De druk reken je uit met P = F / A. Je krijgt de kleinste druk als de oppervlakte A het grootst is, mocht je dit echter niet weten, dan kun je gewoon de druk uitrekenen met de grootste en de kleinste oppervlakte waarop je de baksteen kunt neerleggen. je hebt de kleinste oppervlakte en de grootste oppervlakte al uitgerekend bij vraag A.) en vraag B.). F blijft constant, want F is alleen afhankelijk van de massa (m = 1,2 kg) van de baksteen en de gravitatieversnelling (g = op aarde altijd 10 m/s   ), zie vraag c.). Deze twee grootheden zijn constant, want de baksteen wordt niet zwaarder of lichter als je deze op een andere zijde neerlegt. ook g is op aarde altijd 10. de druk kun je in dit geval dus alleen groter of kleiner maken door de oppervlakte te veranderen, dit kun je doen door de baksteen te draaien op een andere zijde.
2

Slide 15 - Tekstslide

antwoord voorbeeldsom vraag D oppervlakte baksteen vervolg
Een baksteen (massa = 1,2kg) heeft zijden van 18 cm bij 6cm bij 3cm.

D.) P = F / A
F = 12 N (zie vrag C.) 
A = 108 cm   (zie vraag B.)

P = F / A
P = 12 / 108 = 0,11.... = 0,11 N/cm
2
2

Slide 16 - Tekstslide

voorbeeldsom oppervlakte stoelpoot
Een stoelpoot is een ronde holle buis. De diameter van de binnenste cirkel is 1,0cm. de diameter van de buitenste cirkel is 1,5cm. 
A.) maak een tekening van de situatie.
B.) Bereken de oppervlakte van de binnenste cirkel in cm
(holle gedeelte).
C.) Bereken de oppervlakte van 1 stoelpoot in cm

2
2

Slide 17 - Tekstslide

antwoord A voorbeeldsom oppervlakte stoelpoot
Een stoelpoot is een ronde holle buis. De diameter van de binnenste cirkel is 1,0cm. de diameter van de buitenste cirkel is 1,5cm. 
A.) 



Slide 18 - Tekstslide

antwoorden B en C voorbeeldsom oppervlakte stoelpoot
B.) oppervlakte cirkel =

oppervlakte cirkel =  

C.) oppervlakte grijze cirkel zonder gat = 

oppervlakte grijze cirkel zonder gat =

oppervlakte stoelpoot = oppervlakte grijze cirkel - oppervlak holle gedeelte

oppervlakte stoelpoot = 7,07 - 3,14 = 3,93 cm
π.r2
π.1,02=3,1415....=3,14cm2
π.r2
π.1,52=7,068....=7,07cm2
2

Slide 19 - Tekstslide

voorbeeldsom stoelpoot deel 2
Op de stoel (massa = 8kg) uit de vorige opdracht gaat een persoon zitten (massa 65kg). de stoel heeft 4 poten.

A.) bereken de oppervlakte van 4 stoelpoten in m^2.
B.) bereken de kracht die de persoon inclusief stoel op de ondergrond uitoefenen.
C.) Bereken de druk op de ondergrond in Pa.

Slide 20 - Tekstslide

antwoorden A en B voorbeeldsom stoelpoot deel 2
Op de stoel (massa = 8kg) uit de vorige opdracht gaat een persoon zitten (massa 65kg). de stoel heeft 4 poten.

A.) oppervlakte (A) van 1 stoelpoot is 3,93cm    (zie vorige vraag)
oppervlakte (A) 4 stoelpoten = 4 x 3,93 = 15,72 cm    =  0,001572 m

B.) Fz = m x g
Fz = (8+65) x 10 = 730N

2
2
2

Slide 21 - Tekstslide

Antwoorden vraag C voorbeeldsom stoelpoot deel 2
Op de stoel (massa = 8kg) uit de vorige opdracht gaat een persoon zitten (massa 65kg). de stoel heeft 4 poten.

C.) 1 Pa = 1 N/m
Je moet de druk dus uitrekenen in N/m
P = F/ A
P = 730 / 0,001572 = 464.376,59... = 464.377 N/m  = 464.377 Pa 

2
2
2

Slide 22 - Tekstslide

voorbeeldsommen omrekenen
14,63 cm^2 = ..............m^2
2.907 mm^2 = ................m^2

1.000 Pa = ............... N/m^2
87.590 Pa = ............... N/hm^2
4.500 Pa = .............. kN/cm^2
Dit leg ik uit in een teamsinstructie (omrekenen is onderdeel van het laatste SE), sla nu maar even over!

Slide 23 - Tekstslide

Met welke letter wordt oppervlak aangegeven?
A
A
B
F
C
P
D
r

Slide 24 - Quizvraag

Wat is de eenheid van druk?
A
N
B
m
C
Nm
D
N/m^2

Slide 25 - Quizvraag

Wanneer je de kracht verdeelt over een groter oppervlak, dan wordt de druk....
A
Kleiner
B
Groter

Slide 26 - Quizvraag

Wat is de juiste formule voor het berekenen van de druk?
A
A = pi x r^2
B
P = F / A
C
F = m x g
D
A = l x B

Slide 27 - Quizvraag

Een pakketje (45cm x 20cm x 30cm) van bol.com staat in een PostNL busje met de grootste zijde op De bodem van het busje. Bereken de oppervlakte die de bodem raakt in cm^2

Slide 28 - Open vraag

Een pakketje (45cm x 20cm x 30cm) van bol.com staat in een PostNL busje met de zijde van 20x30cm op de bodem van het busje. de massa van de doos is 15kg. Bereken de kracht die het pakketje uitoefent in Newton.

Slide 29 - Open vraag

Een pakketje (45cm x 20cm x 30cm) van bol.com staat in een PostNL busje met de zijde van 20x30cm op de bodem van het busje. de massa van de doos is 15kg. Bereken de druk op de bodem van het busje in N/cm^2. Gebruik een komma en rond niet af! Noteer alleen het getal.

Slide 30 - Open vraag

Hoe groot is de groots mogelijke oppervlakte van dit blok?
A
1
B
2
C
5
D
10

Slide 31 - Quizvraag

Dit blok heeft een massa van 2,5kg. Bereken de grootst mogelijke druk in N/cm^2.
A
2,5
B
5,0
C
12,5
D
25

Slide 32 - Quizvraag

Jim (Massa 75kg) zijn auto heeft een massa van 1150kg. de oppervlakte van 1 autoband is 150cm^2. Bereken de druk in N/cm^2 op de weg als Jim in zijn auto zit. Rond af op 1 decimaal. Gebruik een komma.

Slide 33 - Open vraag

Bereken de druk in Pa die het blok (massa = 12kg) uitoefent op de ondergrond In deze positie.

Slide 34 - Open vraag