HS 6 Grammatica zinsdelen + woordsoorten

HS 6 Gramm. zinsdelen + woordsoorten
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

HS 6 Gramm. zinsdelen + woordsoorten

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je weet wat een voorzetselvoorwerp is.
  • Je weet een voorzetselvoorwerp in de zin te vinden
  • Je weet wat een bijwoord is
  • Je weet een bijwoord in de zin te benoemen

Slide 2 - Tekstslide

Grammatica zinsdelen
Voorzetselvoorwerp

Slide 3 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp
Sommige werkwoorden hebben een vast voorzetsel bij zich: twijfelelen aan, rekenen op, verlangen naar. Bij werkwoorden met een vast voorzetsel hoort een voorzetselvoorwerp(vv).

Al in november verlangen veel leerlingen naar de kerstvakantie.
vv= naar de kerstvakantie.

Wanneer je NIET te maken hebt met een vast voorzetsel bij een werkwoord, dan is het een bijwoordelijke bepaling. En geeft het het antwoord op de vragen 5W en 1H vraag die je hebt geleerd bij BWB. 

Slide 4 - Tekstslide

Zo vind je het voorzetselvoorwerp
  1. Noteer de persoonsvorm, onderwerp en werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde.
  2. Kijk of er een werkwoord is met een vast voorzetsel.
  3. Het zinsdeel dat begint met een vast voorzetsel, is het voorzetselonderwerp.

VB: De hockeyster | hoopten (wg) | natuurlijk | op een overwinning.
vv= op een overwinning

Slide 5 - Tekstslide

Herhalingsstof stappen zinsdelen

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Wel of geen naamwoordelijk gezegde?
Stel drie vragen:

Vraag 1: Staat er een vorm van één van de negen koppelwerkwoorden in de zin?


Vraag 2: Gaat het in de zin om een ‘toestand’ (ook wel: eigenschap)?


Vraag 3: Wordt er in de zin iets over het onderwerp gezegd?

Slide 10 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten
Bijwoord

Slide 11 - Tekstslide

Bijwoord
LET OP!

Het bijwoord hoort bij grammatica woordsoorten en NIET bij grammatica zinsdelen. Wel helpt grammatica zinsdelen bij het vinden van de bijwoorden.


Slide 12 - Tekstslide

Bijwoord
  • Elke bijwoordelijke bepaling ( gramm. zinsdelen) die uit één woord bestaat, is als woordsoort een bijwoord (bw, grammatica woordsoorten).

  • Een bijwoord kan het volgende aangeven: tijd (nu/ gisteren), plaats (hier, ergens) tegenstelling (echter, toch) reden/oorzaak(daardoor/hierdoor), zekerheid (vast/zeker), onzekerheid( misschien/ waarschijnlijk), ontkenning(nooit/niet), vraagwoorden (waarom/hoezo)

Slide 13 - Tekstslide

Zo vind je een bijwoord
  1. Ontleed de zin in zinsdelen (pv, ow, wg, lv, mv, bwb)
  2. Zoek de bijwoordelijke bepalingen die uit één woord bestaan. Die woorden zijn als woordsoort bijwoord.

VB: Momenteel (bwb) | werkt  | deze ontwerper |  hier (bwb) | wekelijks (bwb) | aan zijn opdracht. 

Slide 14 - Tekstslide

zinsdelen
woordsoorten
onderwerp
lijdend voorwerp
persoonsvorm
meewerkend voorwerp
gezegde
bijwoordelijke bepaling
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
onbepaald voornaamwoord
voorzetsel
voornaamwoord
bijwoord
Voorzetselvoorwerp

Slide 15 - Sleepvraag

Een voorzetselvoorwerp begint altijd met een voorzetsel.
A
juist
B
onjuist

Slide 16 - Quizvraag

Wij voetbalden vroeger altijd (op straat).
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 17 - Quizvraag

Hij hangt erg (aan zijn moeder).
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 18 - Quizvraag

Straks trakteert mijn lieve moeder (op een waterijsje).
A
VZVW (voorzetselvoorwerp)
B
BWB (bijwoordelijke bepaling)

Slide 19 - Quizvraag

Hij heeft altijd erg veel plezier (in het tekenlokaal).
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 20 - Quizvraag

Ik reken dat wel uit (op de achterkant van het luciferdoosje).
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 21 - Quizvraag

Let op! Haal nu ALLEEN het bijwoord uit de volgende zin:
"Bij dit blad ontvangt u maandelijks een cd of een dvd"
A
Geen bijwoord
B
Dit blad, maandelijks
C
Dit blad
D
Maandelijks

Slide 22 - Quizvraag

Let op! Haal nu ALLEEN het bijwoord uit de volgende zin:
"Hoe zullen we de malariamug ooit volledig kunnen uitroeien?"
A
Hoe
B
Ooit
C
Volledig Selecteer om teknippen, kopiëren ofte verwijderen 11 Dit wordt getoondin de klassikale leswanneer je op'geef les' klikt. Dit wordt getoondin de gedeelde les dieleerlingen zelfstandigkunnen doen. Differentiëer Differentiëer Instellingen Let op! Haal nu ALLEEN het bijwoord uit de volgende zin:"Hoe zullen we de malariamug ooit volledig kunnen uitroeien?" A Hoe B Ooit C Volledig D Hoe, ooit, volledig Quizvraag
D
Hoe, ooit, volledig

Slide 23 - Quizvraag

'Waarom heb je dat allemaal gezegd?'
Bijwoordelijke bepaling=
A
Waarom
B
allemaal
C
waarom & allemaal
D
er is geen bijwoordelijke bepaling

Slide 24 - Quizvraag

Je kunt dan goed uitrusten [van de vele vermoeienissen]
A
bijwoordelijke bepaling
B
bijvoeglijke bepaling
C
onderwerp
D
gezegde

Slide 25 - Quizvraag

Hoeveel bijwoordelijke bepalingen:

Over een paar dagen is het vakantie.
A
1 bijwoordelijke bepaling
B
2 bijwoordelijke bepalingen
C
3 bijwoordelijke bepalingen
D
4 bijwoordelijke bepalingen

Slide 26 - Quizvraag


Bevat deze zin een bijwoordelijke bepaling?
De oppas wachtte op het schoolplein op haar oppaskinderen.
A
Nee, de zin bevat geen bijwoordelijke bepaling.
B
Ja, de zin bevat één bijwoordelijke bepaling.
C
Ja, de zin bevat twee bijwoordelijke bepalingen.

Slide 27 - Quizvraag


A
voorzetsel
B
bijwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 28 - Quizvraag

Juist of onjuist?
'Een bijwoord kan onder andere bij een ander bijwoord horen.'
A
juist
B
onjuist

Slide 29 - Quizvraag

Morgen krijg je je zakgeld weer.
A
weer is een bijwoord
B
weer is geen bijwoord

Slide 30 - Quizvraag

Het weer was erg slecht vandaag.
A
erg is een bijwoord
B
erg is geen bijwoord

Slide 31 - Quizvraag

Het weer was erg slecht vandaag.
A
erg is een bijwoord
B
erg is geen bijwoord

Slide 32 - Quizvraag

Bijwoord of bijvoeglijk naamwoord?
De kleine turnster springt EXTREEM hoog.
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 33 - Quizvraag

Bijwoord of bijvoeglijk naamwoord?
Deze kat vang SNEL muizen.
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 34 - Quizvraag

Bijwoord of bijvoeglijk naamwoord?
Met die SCHERPE klauwen jaagt een kat goed.
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 35 - Quizvraag

Hij tekent een BIJZONDER mooie auto.
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 36 - Quizvraag

Ik snap het voorzetselvoorwerp van grammatica zinsdelen nu.
A
Ja
B
Nee

Slide 37 - Quizvraag

Ik snap het bijwoord van grammatica woordsoorten nu.
A
Ja
B
Nee

Slide 38 - Quizvraag

Lever hier opdracht 3 van Lezen en opdracht 3 van woordenschat in.

Slide 39 - Open vraag

Hw wk 22
Grammatica zinsdelen: Opdrachten 1, 2, 4, 6 en 7 Blz. 235 + 236
Grammatica woordsoorten: opdrachten 1 t/m 3 + 6 Blz. 238 + 239 

Woensdag 27 mei voor 23:59 uur boekverslag inleveren via Turnitin!

Slide 40 - Tekstslide