Grammatica

Ontleden
In deze les oefen je met....
- Persoonsvorm
- Werkwoordelijk gezegde
- Onderwerp
- Lijdend voorwerp
- Meewerkend voorwerp
- Woordsoorten
- Werkwoorden

1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1-3

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Ontleden
In deze les oefen je met....
- Persoonsvorm
- Werkwoordelijk gezegde
- Onderwerp
- Lijdend voorwerp
- Meewerkend voorwerp
- Woordsoorten
- Werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Persoonsvorm
De persoonsvorm kun je op drie manieren vinden in een zin:

1. De tijd in de zin veranderen
Ik loop naar school. / Ik liep naar school.
          2. Het aantal in de zin veranderen
Ik loop naar school. / Wij liepen naar school.
3. De zin vragend maken
Ik loop naar school/ Loop ik naar school?

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Ik hang lekker op de bank.
A
Ik
B
hang
C
op de bank
D
lekker

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Sturen jullie ook altijd kerstkaarten?
A
jullie
B
kerstkaarten
C
Sturen
D
ook

Slide 4 - Quizvraag

Wat is in de onderstaande zin het hele wwg?

Het publiek moest lang op de huldiging wachten.
A
moest
B
moest, wachten
C
moest, op wachten
D
de huldiging

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het wwg in de onderstaande zin?

De komende jaren zal de temperatuur stijgen.
A
zal
B
de temperatuur
C
stijgen
D
zal, stijgen

Slide 6 - Quizvraag

Het voltooid deelwoord

Instructiefilmpje

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Wat is het voltooid deelwoord in de volgende zin:

Hebben Andrea en Wendy de opdracht nog niet gemaakt?
A
Andrea en Wendy
B
Hebben
C
de opdracht
D
gemaakt

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord in de volgende zin:

Gisteravond hebben veel mensen naar het nieuwe programma gekeken.
A
Gisteravond
B
hebben
C
gekeken
D
veel mensen

Slide 10 - Quizvraag

Dan nu oefenen met zinsdelen

Slide 11 - Tekstslide

Welke zinsdelen ken je allemaal?

Slide 12 - Woordweb

Zinsdelen
1. werkwoordelijk gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. meewerkend voorwerp
5. bijwoordelijke bepaling

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 14 - Open vraag

Welke vraag stel je om het onderwerp te vinden in de zin?

Slide 15 - Open vraag

Het onderwerp 
Het onderwerp is altijd een persoon, een dier of een ding. 

Je vindt het onderwerp door te vragen: 
Wie/wat + persoonsvorm.
Voorbeeld: Ik loop naar school.
De persoonsvorm is "loop". 
Wie loopt? Ik. "Ik" is dus het onderwerp. 

Slide 16 - Tekstslide

Wat is het onderwerp in de volgende zin?
Jan en Henk fietsen naar huis.
A
Jan
B
Henk
C
Jan en Henk
D
huis

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in de volgende zin.

Gisteren heeft hij een spelletje gespeeld.
A
Gisteren
B
een spelletje
C
heeft
D
hij

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Video

Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp vind je door de vraag te stellen: Wie/wat + persoonsvorm/wg + onderwerp?
Voorbeeld
Mark gaf mij gisteren een cadeautje. 
- Persoonsvorm: Gaf Mark mij gisteren een cadeautje?
- Onderwerp:  Wie gaf? Mark
- Lijdend voorwerp: Wat +gaf+ Mark? een cadeautje

Slide 20 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Marjan heeft vandaag appels gekocht.
A
vandaag
B
appels
C
Marjan
D
heeft gekocht

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Morgen krijg ik een nieuwe fiets.
A
Morgen
B
krijg
C
ik
D
een nieuwe fiets

Slide 22 - Quizvraag

Meewerkend voorwerp
Je stelt de vraag: aan wie/ voor wie?

De ober heeft voor de gasten limonade ingeschonken.

Voor wie heeft de ober limonade ingeschonken?




Slide 23 - Tekstslide

De jongen geeft het meisje een zoen.

Het meewerkend voorwerp is?
A
De jongen
B
het meisje
C
een zoen
D
geeft

Slide 24 - Quizvraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
Welk zinsdeel houd je over? Dat is het mv
meewerkend voorwerp (=mv)
Marjan
had
een mooi gedicht
voor haar opa 
geschreven. 

Slide 25 - Sleepvraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
Welk zinsdeel houd je over? Dat is het mv
Meewerkend voorwerp (= mv)
Gisteren
bracht
ze
een goed boek
voor mij
mee.

Slide 26 - Sleepvraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
De ober 
heeft 
de jas
aan de klant 
gegeven. 

Slide 27 - Sleepvraag

Bijwoordelijke bepaling
waar = bijwoordelijke bepaling van plaats
wanneer = bijwoordelijke bepaling van tijd
hoe = bijwoordelijke bepaling van reden

Slide 28 - Tekstslide

Om de bijwoordelijke bepaling te vinden stel je de vragen:
  • Waar?= bijwoordelijke bepaling van plaats
  • Wanneer?= bijwoordelijke bepaling van tijd
  • Waarom?= bijwoordelijke bepaling van reden
  • Hoe?= bijwoordelijke bepaling van toestand
  • Hoelang? = bijwoordelijke bepaling van tijd

Slide 29 - Tekstslide

De docent legt om tien uur grammatica uit in lokaal 132.
De bijw bep is/zijn?
A
om tien uur
B
De docent
C
legt uit
D
om tien uur, in lokaal 132

Slide 30 - Quizvraag

Woordsoorten
lw
de, het, een
znw
mensen, dieren, dingen
bijv. nw
zegt iets over znw
vz
kast, kooi, vakantie. 
ww
alle doe-woorden
pers. vnw
vervangen voor jouw naam
bez.vnw
kleuter
aanw. vnw
vinger 

Slide 31 - Tekstslide

welk woordsoort is 'zwemmen'?
A
werkwoord
B
zwemwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijknaamwoord

Slide 32 - Quizvraag

welk woordsoort is 'fiets'
A
lidwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 33 - Quizvraag

zinsdelen
woordsoorten
onderwerp
lijdend voorwerp
telwoord
meewerkend voorwerp
werkwoordelijk
gezegde
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
voorzetsel
lidwoord

Slide 34 - Sleepvraag

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?
Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Aan
het
water
zat
een
slaperige
visser.

Slide 35 - Sleepvraag

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Aan
het
water
zat
een
slaperige
visser.

Slide 36 - Sleepvraag

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Op
maandag
zit
Naomi
aan
de
kassa.

Slide 37 - Sleepvraag

Sleep de kenmerken van de woordsoorten naar de juiste woordsoort.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.
Heeft meestal een enkelvoud en een meervoud.
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
Je kunt er meestal de, het of een voor zetten.
Een eigennaam is een vorm van deze woordsoort.
Deze woordsoort zegt iets over het ZN.
Deze woordsoort staat meestal vรณรณr het ZN.
Deze woordsoort heeft een korte en een lange vorm.
Je kunt vaak de trappen van vergelijking erop toepassen.
Er bestaat ook een stoffelijke variant van deze woordsoort.

Slide 38 - Sleepvraag

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
In
de
app
vroeg
Ruben
de
opdracht
van
het
wiskundehuiswerk.

Slide 39 - Sleepvraag

Ontleed de zin. Sleep de zinsdelen naar de juiste benamingen.
pv
ond
lv
mwv
 Haal
de boodschappen
vanmiddag
op
voor 5 uur.

Slide 40 - Sleepvraag

Ontleed de zin. Sleep de zinsdelen naar de juiste benamingen.
wwg
ond
mwv
lv
Onderweg
heeft
zij
een high-five
haar zus
gegeven.

Slide 41 - Sleepvraag

Ontleed de volgende zin
Zo'n leuke disco
zou
de scouting
ook eens
moeten organiseren
onderwerp
persoonsvorm
ww gezegde
ww gezegde
lijdend voorwerp
bwb

Slide 42 - Sleepvraag

Benoem het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde in deze zin (wat je niet hoeft te benoemen = overig):
wwg
onderwerp
overig
De docent
heeft
veel uitleg
gegeven
over het ontleden.

Slide 43 - Sleepvraag

Ontleed de zin. Sleep de zinsdelen naar de juiste benamingen.
wwg
ond
mwv
lv
BWB
Aan wie
zal
de president
de medaille
straks
geven?

Slide 44 - Sleepvraag

Ontleed de volgende zin
Lindsey
mocht
van haar moeder
schoenen met hakken
kopen
Onderwerp
Onderwerp
gezegde
gezegde
Persoonsvorm
Lijdend voorwerp

Slide 45 - Sleepvraag

In welke volgorde ontleed je een zin?
BWB
PV
OND
WWG
LV
MWV

Slide 46 - Sleepvraag

Ben je tevreden wat je nu weet voor de toets over grammatica?
๐Ÿ˜’๐Ÿ™๐Ÿ˜๐Ÿ™‚๐Ÿ˜ƒ

Slide 47 - Poll