Ik ken woorden waarmee ik karaktereigenschappen kan beschrijven, ontkenningen kan maken, bepalingen van tijd kan gebruiken, over mijzelf, mijn gewoontes en mijn geldzaken kan vertellen.
Ik kan een tekst over alledaagse onderwerpen begrijpen.
Ik kan dingen en personen met elkaar vergelijken.
Ik kan zinnen ontkennend maken.
Ik ken de Franse woordvolgorde en kan eenvoudige zinnen van het Nederlands naar het Frans en van het Frans naar het Nederlands vertalen.
Ik kan regelmatige en onregelmatige werkwoorden in de présent en de passé composé gebruiken.
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
Slide 8 - Video
p. 59
Slide 9 - Tekstslide
+ plus grand que
= aussi grand que
- moins grand que
Slide 10 - Tekstslide
+ e
/
+ s
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Video
Slide 14 - Video
p. 72 - 73
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
L'ordre des mots
Kijk eens goed:
Hier ma soeur a écrit une lettre à ma mère
Demainjevais faire mes devoirs à l'école
Slide 17 - Tekstslide
Standaard zinsvolgorde Frans
bepaling van plaats/tijd
Onderwerp
ww gezegde
lijdend voorwerp / meewerkend voorwerp bepalinge van plaats/tijd
Slide 18 - Tekstslide
Woordvolgorde Frans: ontkennende zin
De ontkenning staat altijd om het eerste ww heen!
1. Vanavond, heeft Eva geen cadeau aan haar broer gegeven
Ce soir, Eva n'apas donnéun cadeau à son frère.
2. ik ga morgen geen jurk kopen
Jenevais pas acheterde robedemain.
3. Ik kan volgende week niet naar school gaan.
La semaine prochaine jenepeux pas aller à l'école
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Video
Slide 23 - Video
Slide 24 - Video
p. 108
Slide 25 - Tekstslide
Herhaling
Slide 26 - Tekstslide
être / avoir / aller
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Video
stam = het werkwoord
. zonder er / re / ir
donner = donn
aimer = aim
chanter = chant
vendre = vend
rendre = rend
confondre = confon
rougir = roug
finir = fin
Uitgang = de letters die je achter de stam toevoegt als je een werkwoord gaat gebruiken
er
je + e
tu + es
il / elle / on + e
nous + ons
vous + ez
ils / elles +ent
re
je + s
tu + s
il / elle / on + -
nous + ons
vous + ez
ils / elles +ent
ir
je +is
tu + is
il /elle / on +it
nous + issons
vous + issez
ils / elles + issent
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Video
stam = het werkwoord
. zonder er / re / ir
donner = donn
aimer = aim
chanter = chant
vendre = vend
rendre = rend
confondre = confond
rougir = roug
finir = fin
Uitgang van het voltooid deelwoord in de passé composé
er
stam + é
donner
j'ai donné
ir
stam + i
finir
j'ai fini
re
stam + u
rendre
j'ai rendu
Slide 31 - Tekstslide
stam = het werkwoord
. zonder er / re / ir
donner = donn
aimer = aim
chanter = chant
vendre = vend
rendre = rend
confondre = confond
rougir = roug
finir = fin
Uitgang van het voltooid deelwoord in de passé composé