H2 - Grammatica Leerjaar 2

Grammatica Leerjaar 2
  1. Toets week 23
  2. Aantekeningenschrift
  3. Herhaling
  4. Extra oefeningen 
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammatica Leerjaar 2
  1. Toets week 23
  2. Aantekeningenschrift
  3. Herhaling
  4. Extra oefeningen 

Slide 1 - Tekstslide

Overzicht
  • Regelmatige werkwoorden (ER, RE, IR) présent, imparfait, passé composé
  • Namen van landen + voorzetsel
  • Bijvoeglijk naamwoord
  • Vergelijkingen
  • Vraagzinnen
  • Avoir mal + voorzetsel

Slide 2 - Tekstslide

LES 1

Slide 3 - Tekstslide

Regelmatige WW
Er zijn 3 verschillende soorten regelmatige werkwoorden:

1. die eindigen op -ER
2. die eindigen op -RE
3. die eindigen op -IR
Je moet alle 3 de soorten in de Présent, Imparfait en de Passé Composé kunnen zetten...

Slide 4 - Tekstslide

Présent -ER
Stam -> ER van het ww afhalen !
je                   + e
tu                  + es
il/elle/on    + e
nous            + ons
vous            + ez
ils/elles      + ent

Slide 5 - Tekstslide

Présent -RE
Stam -> RE van het ww afhalen !
je                   + s
tu                  + s
il/elle/on    + ...
nous            + ons
vous            + ez
ils/elles      + ent

Slide 6 - Tekstslide

Présent -IR
Stam -> IR van het ww afhalen !
je                   + is
tu                  + is
il/elle/on    + it
nous            + issons
vous            + issez
ils/elles      + issent

Slide 7 - Tekstslide

Imparfait -ER/-RE/-IR
Neem de nous-vorm van de Présent (parlons/attendons/finissons) en haal daar 'ONS' vanaf (parl/attend/finiss)!
je                 + ais
tu                + ais
il/elle/on  + ait
nous          + ions
vous          + iez
ils/elles    + aient

Slide 8 - Tekstslide

Passé Composé -ER/-RE/-IR
Het voltooid deelwoord van een regelmatig werkwoord maak je met de stam van de Présent + 1 extra letter ...

1. -ER    + é           -> parlé                      LET OP: 'hebben/zijn'
2. -RE   + u           -> attendu                Een Passé Composé heeft 
3. -IR    + i             -> fini                          altijd 2 werkwoorden !!!

Slide 9 - Tekstslide

Passé Composé -ER/-RE/-IR
De passé composé bestaat uit 2 werkwoorden! Het hulpwerkwoord (avoir / être) + het voltooid deelwoord.
Il a habité à Paris.
Elle est restée à Paris

Vervoeg je met être dan krijg je soms een extra letter achter het voltooid deelwoord: een extra E voor vrouwelijk en een extra S voor meervoud.
il est allé               ils sont allés
elle est allée       elles sont allées

Slide 10 - Tekstslide

Maak nu het werkblad regelmatige werkwoorden

Slide 11 - Tekstslide

LES 2

Slide 12 - Tekstslide

Namen van Landen + Voorzetsel
  • Landen zijn in het Frans mannelijk, vrouwelijk of meervoud
  • Ze krijgen dus le, la of les ervoor
  • Als je naar een land gaat, of in een land bent, dan krijg je vaak een samentrekking
  • Leer ook het voorzetsel bij steden 

Slide 13 - Tekstslide

Is een land mnl/vwl/mv ?
Landen die eindigen op een -e            -> Vrouwelijk
Landen eindigen op een -s                    -> Meervoud
Landen die eindigen op iets anders  -> Mannelijk

(denk aan de klinkerbotsing: le/la -> l')
-> le Danmark, la Grèce, Les États-Unis, l'Espagne

Slide 14 - Tekstslide

in of naar een stad of land
-> in of naar een stad:      à                  J'habite à Amsterdam.
                                                                        Je vais à Londres.
        ----------------------------------------------------------------
In of naar een land dat mannelijk is:      au      Il habite au Maroc.
In of naar een land dat vrouwelijk is:     en      Luc va en Belgique.  In of naar een land dat meervoud is:     aux    Elle va aux Antilles.
                bij deze voorzetsels is er nooit een klinkerbotsing

Slide 15 - Tekstslide

Bijvoelijk naamwoord
  • Het bijv.nw. zegt iets over het zelfst. nw.
  • Het staat in het Frans in de regel achter het zelfst.nw., hierop zijn een paar uitzonderingen
  • Het bijv. nw. verandert al naar gelang het zelfst. nw. mannelijk/vrouwelijk en enkelvoud/meervoud is.
  • Sommigen zijn onregelmatig... 

Slide 16 - Tekstslide

Schema
bijv.nw.
mnl.
vwl.
enk.
x  (petit)
E    (petite)
mv.
S  (petits)
ES  (petites)

Slide 17 - Tekstslide

Bijvoeglijke naamwoorden
M. EV.     C'est un petit chien
V. EV.      C'est une petite maison                    
M.MV.     Ce sont des petits chiens
V.MV.      Ce sont des petites maisons

De vorm van een bijv naamw past zich aan aan het zelfst naamw -> kijk naar mannelijk, vrouwelijk, enkelvoud en meervoud.

Slide 18 - Tekstslide

Let op !!!
  • Bijv nw die al op een -e eindigen krijgen geen extra -e
  • Bijv nw die al op een -s eindigen krijgen geen extra -s
  • Bijv nw die op een -x eindigen worden vwl -se
  • Je krijgt een klinker-verdubbeling bij -on en -os
  • Bijv nw die eindigen op -if worden vwl -ive 

Slide 19 - Tekstslide

Uitzonderingen
beau - belle
vieux - vieille
long - longue
nouveau - nouvelle
premier - première
cher - chère
blanc - blanche

Slide 20 - Tekstslide

De plaats van het Bijv nw
In de regel staan bijv nw achter het zelfst nw. Het volgende rijtje staat ervoor:
bon - beau
grand - gros
long - large - haut
jeune - joli - petit
mauvais -nouveau - vieux

Slide 21 - Tekstslide

Vergelijkingen
  • Je vergelijkt 2 dingen of personen met elkaar
  • in combinatie met een bijv. nw.
  • ook weer met mnl/vwl/mv 

Slide 22 - Tekstslide

Vergelijken...
  • ... er dan                                -> plus ... que
  • minder ... dan                     -> moins ... que
  • even ... als                            -> aussi ... que

  • het ... st                                -> le plus/la plus/les plus

vb: Elle est plus grande que moi, mais Lana est la plus grande.

Slide 23 - Tekstslide

LES 3

Slide 24 - Tekstslide

Vraagzinnen
In het Frans kan je een zin op 3 manieren vragend maken:

1. Vraagteken achter de zin, toon omhoog.
2. Est-ce que voor de zin.
3. Het onderwerp en de persoonsvorm omdraaien (dit kan alleen als het onderwerp een persoonlijk vnw is).

Slide 25 - Tekstslide

Let op !
- Methode 1 kan altijd
- Als achter 'est-ce que' een klinker volgt, dan verandert que in qu'
- Als je het onderwerp en de persoonsvorm omdraait, dan komt er           een streepje tussen. (Tu veux ... -> Veux-tu ...)
- Als je omdraait en de PV eindigt op een klinker en je onderwerp begint met een klinker, dan komt er een t tussen de streepjes voor de uitspraak. (Il va ...   -> Va-t-il ...)

Slide 26 - Tekstslide

Avoir mal
Pijn hebben in of aan een bepaald lichaamsdeel.

Achter 'avoir mal' komt het voorzetsel 'à'. 

Als je er dan een lichaamsdeel achter zet dat vooraf gegaan wordt door le/la/les, dan krijg je soms een samentrekking.

Slide 27 - Tekstslide

Samentrekkingen
J'ai mal ....

- au ventre (mnl)
- à la jambe (vwl)
- à l'estomac (klinkerbotsing)
- aux pieds (mv)

Slide 28 - Tekstslide