Uitdrukkingen

Spreekwoorden en uitdrukkingen
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Spreekwoorden en uitdrukkingen

Slide 1 - Tekstslide

Doelen
1. Je kent het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik.
2. Je kent de betekenis van verschillende uitdrukkingen. 
Want figuurlijk taalgebruik komt veel voor en dan is het handig dat je begrijpt wat iemand bedoelt.

Slide 2 - Tekstslide

Je hebt al veel uitdrukkingen geleerd dit jaar.
Je kunt ze vinden bij het onderdeel woordenschat in je boek
.
Welke uitdrukkingen ken je al.

We doen even een test.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

De jongen ziet de wereld door een roze bril.
Wat wordt daarmee bedoeld?

Slide 5 - Woordweb

Slide 6 - Tekstslide

De jongen ging op bezoek bij de directeur en liep op eieren.
Wat wordt hiermee bedoeld?

Slide 7 - Woordweb

Een ezel stoot zich geen tweemaal aan dezelfde steen.

Slide 8 - Open vraag

Toen Bram thuiskwam, vond hij de hond in de pot.
A
De hond was in de pan gesprongen
B
De hond had het eten opgegeten
C
De hond was verstoppertje aan het spelen
D
Bram kwam te laat thuis voor het eten. Alles was op.

Slide 9 - Quizvraag

Hoge bomen vangen veel wind.

Slide 10 - Open vraag

De appel valt niet ver van de boom.
A
Je blijft altijd dichtbij je ouders.
B
Je lijkt op je ouders

Slide 11 - Quizvraag

Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel

Slide 12 - Open vraag

Als één schaap over de dam is, volgen er meer.

Slide 13 - Open vraag

Iedereen gaat tijdens de discussie op zijn strepen staan.
A
Iedereen gaat op zijn eigen plaats staan
B
Iedereen blijft bij zijn eigen mening. Niemand geeft toe.

Slide 14 - Quizvraag

Ze heeft haar diploma met de hakken over de sloot gehaald.
A
Ze was bijna gezakt, maar heeft het toch net gehaald.
B
Ze heeft haar diploma met goede cijfers gehaald.

Slide 15 - Quizvraag

Hij loopt met zijn hoofd in de wolken.

Slide 16 - Open vraag

Je mag een gegeven paard niet in de bek kijken.
A
Als je een paard tegenkomt mag je niet in zijn bek kijken.
B
Iets wat je weggeeft, moet je niet eerst zelf bekijken.
C
Iets wat je gekregen hebt, daar moet je niet over klagen.

Slide 17 - Quizvraag

opdracht:

- Maak een groepje van twee of drie;
- kies een uitdrukking die je al geleerd hebt of zoek er een op in het woordenboek;
- schrijf de uitdrukking netjes op een vel papier;
- maak er een leuk plaatje bij;
- schrijf de betekenis op de achterkant, je mag ook de uitdrukking in een zin gebruiken.

Slide 18 - Tekstslide