Maandag, 18.12.23

Was sollst du lernen für die Klassenarbeit in der Prüfungswoche?
Herhaal de naamvallen met bijvoeglijk naamwoord
De opdrachten die we in de les gedaan hebben maak je tot het einde: 9;10;11; blz 116-117 en 14;15;16 blz. 120-121
Leer woordjes Woordenlijst 1 D-N en N-D; maak kaartjes met de woorden die je niet kunt onthouden.
Maak de opdrachten van het stencil die je in de les gekregen hebt
Neem laptop mee en oortjes
https://oscarromerotalen.nl/Duits/Oefeningen/Grammatica.htm3. Arbeit mit dem Buch
Maak de stencil

1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Was sollst du lernen für die Klassenarbeit in der Prüfungswoche?
Herhaal de naamvallen met bijvoeglijk naamwoord
De opdrachten die we in de les gedaan hebben maak je tot het einde: 9;10;11; blz 116-117 en 14;15;16 blz. 120-121
Leer woordjes Woordenlijst 1 D-N en N-D; maak kaartjes met de woorden die je niet kunt onthouden.
Maak de opdrachten van het stencil die je in de les gekregen hebt
Neem laptop mee en oortjes
https://oscarromerotalen.nl/Duits/Oefeningen/Grammatica.htm3. Arbeit mit dem Buch
Maak de stencil

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Mache jetzt Übung 9; 10; 11 Seite 116-117 
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Mache jetzt Übung 9
1. In het Nederlands kunnen we zeggen “aan zijn leerlingen”, dus is het meewerkend voorwerp en gebruiken we de derde naamval. “Schülern” is meervoud.
2. “Mit” is een voorzetsel met de derde naamval en “Erfindung” is een vrouwelijk woord (het eindigt op -ung).
3. “Ohne” is een voorzetsel met de vierde naamval en “Handy” is een onzijdig woord (HET mobieltje).
4. Wie ziet men? → hem. “Hem” is lijdend voorwerp en dus gebruiken we de 4e naamval.

Slide 4 - Tekstslide

Mache jetzt Übung 10 Seite 116-117 

Slide 5 - Tekstslide

Mache jetzt Übung 10 Seite 116-117 
1. Der Junge erzählt seiner Mutter eine Geschichte.
2. Die Mutter hört die Geschichten gern.
3. Der Junge schreibt seine Geschichten auf.
4. Seine Lehrerin sagt seinen Eltern, dass er viel Fantasie hat.
5. Die Familie gibt dem Jungen oft Fantasybücher.
6. Der Junge will auch selbst einen Roman schreiben.
7. Er möchte den Roman später anderen Leuten zeigen.
8. Seine Familie unterstützt den Jungen auf jeden Fall.
9. Seine Schwester mag aber keine Fantasiegeschichten.
10. Sie sagt es dem Jungen aber nicht.

Slide 6 - Tekstslide

Mache jetzt Übung 11 Seite 116-117 

Slide 7 - Tekstslide

Mache jetzt Übung 11 Seite 116-117 
a. die Aufmerksamkeit ablenken
b. ein Denkmal abreißen
c. ein Gelände gestalten
d. ein Merkmal erkennen
e. ein Opfer in Ruhe lassen
f. ein Tempolimit aufheben
g. eine Frage beantworten
h. eine Führung empfehlen
i. eine Umfrage auswerten
j. die Altersklasse berücksichtigen

Slide 8 - Tekstslide

Mache jetzt Übung 14; 15; 16 Seite 120 - 121

Slide 9 - Tekstslide

Mache jetzt Übung 14
1. der
2. dieser
3. der
4. der
5. ihrer
6. meines Sohnes
7. meiner
8. dieses Vloggers
9. seines Vaters
10. ihrer

Slide 10 - Tekstslide

Mache jetzt Übung 15 Seite 120 - 121

Slide 11 - Tekstslide

Mache jetzt Übung 15 Seite 120 - 121
Eigen antwoord, bijvoorbeeld:
In der Zukunft
1. wird die Arbeit eines Lehrers sich bestimmt nicht viel verändert haben.
2. wird der Einfluss der Medien immer größer.
3. werden die Entscheidungen der Politik für viele Proteste sorgen.
4. werden die Batterien der Autos immer umweltfreundlicher.
5. wird die Wahl eines Studiums immer schwieriger.
6. wird die Arbeit vieler Menschen von Robotern erledigt.

Slide 12 - Tekstslide

Mache jetzt Übung 16 Seite 120 - 121

Slide 13 - Tekstslide

Mache jetzt Übung 16 Seite 120 - 121
1. jeder
2. Welche
3. Die
4. ihren
5. dieser
6. die
7.des Rappers
8. seine
9. manche
10. Der
11. diesem
12. einen
13. eine

Slide 14 - Tekstslide

Even nog de sterke werkwoorden en de Tijd herhalen: Stencil en site

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

De gemeenschap van de flat heeft zich veranderd en is een milieuvervuilende gemeenschap geworden. (denk aan de tweede naamval)

Slide 17 - Open vraag

Deze wolkenkrabber is groter dan de kleine binnenstad.
timer
0:20

Slide 18 - Open vraag

De ouderwetse bevolking is duurzamer dan de kleine robot.
timer
0:20

Slide 19 - Open vraag

In het gekke land van herkomst heerst een hoekige bijnaam.

Slide 20 - Open vraag

Schrijf de vergrotende en overtreffende trap op van het volgende woord: alt
timer
0:20

Slide 21 - Open vraag

De ruimte is het grootst.
timer
0:20

Slide 22 - Open vraag

Ik geef voorkeur aan de geweldige Rijkdom.

Slide 23 - Open vraag

De spoedige uitvinding zou ons in de toekomst erg beïnvloeden.

Slide 24 - Open vraag

Hoe vorm je de vergrotende en overtreffende trap?
A
-er, -e
B
-e, est
C
-est, -e
D
-er, est

Slide 25 - Quizvraag

D.. Onkel (m) hat ein..
Fahrrad (o) bekommen
A
den, eines
B
den, ein
C
der, einem
D
der, ein

Slide 26 - Quizvraag

D.. Sohn (m) hat ein..
schönes Auto (o)
A
der, einen
B
der, ein
C
den, ein
D
den, einen

Slide 27 - Quizvraag

D.. Pferd (o) d.. Reiter..
(m) ist weiß
A
des, des Reiter
B
das, des Reiter
C
das, des Reiters
D
des, das Reiters

Slide 28 - Quizvraag

D.. Lehrerin (v) gibt
d.. Schüler..(mv) ein..
Prüfung (v)
A
die, des Schülers, eine
B
die, den Schüler, einer
C
die, den Schülern, eine
D
die, des Schüler, einer

Slide 29 - Quizvraag

Wohnst du noch immer
bei dein.. Mutter?
A
deine
B
dein
C
deines
D
deiner

Slide 30 - Quizvraag

Ich habe eine Frage wegen
ein.. Rechnung (v)
A
einer
B
einem
C
einen
D
eine

Slide 31 - Quizvraag

Frau Schnapp fährt gegen
ein.. Baum (m)
A
einen
B
eines
C
einem
D
ein

Slide 32 - Quizvraag

Ich schwimme
gern in d.. Meer (o)
A
das
B
den
C
der
D
dem

Slide 33 - Quizvraag

Ich lege mein Buch
auf d.. Tisch (m)
A
die
B
den
C
der
D
dem

Slide 34 - Quizvraag

Bist du noch immer
böse auf dein..
Eltern?
A
deine
B
deiner
C
deinen
D
deinem

Slide 35 - Quizvraag

Die Katze sitzt auf ___ Sofa.

Slide 36 - Open vraag

Die Katze klettert auf ___ Sofa.

Slide 37 - Open vraag

Der Fisch schwimmt in ___ Aquarium.
A
den
B
dem
C
die
D
de

Slide 38 - Quizvraag

(Voor het) Haus steht ein Lastkraftwagen.

Slide 39 - Open vraag

Ich saß (naast mijn) Freund.
A
neben meinem
B
neben mein
C
neben meines
D
neben meinen

Slide 40 - Quizvraag

(Zonder jou) haben wir nicht genug Spieler.
A
Ohne dir
B
Ohne dich
C
Ohne du
D
Ohne dein

Slide 41 - Quizvraag

(Van mij) bekommst du keine Antwort auf deine Frage.

Slide 42 - Open vraag

Wir fahren heute ___
A
zu dir.
B
nach dir.

Slide 43 - Quizvraag

Hausaufgaben
1. Wiederhole Wörter 1 und bilde mit diesen Wörtern mindestens 10 Sätze.
2. Wiederhole die Grammatik und über sie auf der Site. 
3. Mache aus dem Buch: Übung 4 ;5;6;8 Seite 112 - 115 und 37; 38; 39 Seite 132 - 135
4. Sehe dir ein Logo an und mache dazu die Aufgaben auf dem Blatt. 

Slide 44 - Tekstslide