Voorzetsels

VOORZETSELS
Wat zijn dat?
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolISKvmbo kLeerjaar 1,2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 35 min

Onderdelen in deze les

VOORZETSELS
Wat zijn dat?

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke voorzetsels ken je?

Slide 2 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

LESDOEL:
Je kunt deze voorzetsels gebruiken in een zin:
op 
in 
onder 
met 
naast
naar
tot
achter
voor
 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorzetsels en 'waar'
Voorzetsels geven vaak informatie over waar iets is. 
Bijvoorbeeld: De kat zit op de tafel.

Slide 4 - Tekstslide

Gebruik afbeeldingen om de locatie van verschillende objecten aan te geven en vraag leerlingen om zinnen te vormen met behulp van de juiste voorzetsels.
Voorzetsels en beweging
Voorzetsels geven ook informatie over beweging
Bijvoorbeeld: Hij loopt naar de supermarkt.

Slide 5 - Tekstslide

Gebruik afbeeldingen om verschillende bewegingen aan te geven en vraag leerlingen om zinnen te vormen met behulp van de juiste voorzetsels.
Voorzetsels en tijd
Voorzetsels geven ook informatie over tijd
Bijvoorbeeld: Ik ga naar het strand op maandag.

Slide 6 - Tekstslide

Gebruik de afbeeldingen om verschillende tijdsperiodes aan te geven en vraag leerlingen om zinnen te vormen met behulp van de juiste voorzetsels.

De afbeeldingen in deze slide zijn te vergroten.
Voorzetsels en 'wie'
Voorzetsels geven ook informatie over 'wie'. 
Bijvoorbeeld: Hij praat met zijn vriend.
Bijvoorbeeld: Zij is verliefd op haar.

Slide 7 - Tekstslide

Gebruik afbeeldingen om verschillende personen aan te geven en vraag leerlingen om zinnen te vormen met behulp van de juiste voorzetsels.
Voorzetsels en bezit
Voorzetsels geven ook informatie over bezit
Bijvoorbeeld: Het boek is van haar.

Slide 8 - Tekstslide

Gebruik afbeeldingen om verschillende objecten en personen aan te geven en vraag leerlingen om zinnen te vormen met behulp van de juiste voorzetsels.
Vul het juiste voorzetsel in: Ik ben dol ___ chocolade.
A
over
B
bij
C
in
D
op

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies het juiste voorzetsel: De lerares staat ___ het bord.
A
achter
B
voor
C
in
D
op

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk voorzetsel hoort hierbij: De gang is ___ de deur.
A
achter
B
met
C
in
D
op

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies het passende voorzetsel: Ze telt ___ tien.
A
van
B
op
C
in
D
tot

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het juiste voorzetsel : Ik praat ____ mijn vriend.
A
naar
B
in
C
met
D
op

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies het juiste voorzetsel: Wij lopen ____ het park.
A
voor
B
naar
C
tussen
D
met

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk voorzetsel hoort hierbij: De tas staat ____ de tafel.
A
in
B
met
C
onder
D
naar

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk voorzetsel hoort hierbij: Ik loop ____ huis.
A
op
B
naar
C
onder
D
over

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk voorzetsel hoort hierbij: Wij zitten ____ elkaar.
A
naar
B
naast
C
in
D
over

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Ik begrijp hoe ik voorzetsels kan gebruiken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 18 - Poll

Deze slide heeft geen instructies