werkwoordspelling
1 / 28
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Krabben- verleden tijd enkelvoud
A
krabte
B
krabbte
C
krabde
D
krabtde
Slide 2 - Quizvraag
Het gebeur.. regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling
A
gebeurdt
B
gebeurt
C
gebeurd
D
gebeurtt
Slide 3 - Quizvraag
Gebruik de verleden tijd:
Zij ..............op school.
Zij ..............op school.
A
wacht
B
wachte
C
wachten
D
wachtte
Slide 4 - Quizvraag
Wat is de verleden tijd van:
juichen
juichen
A
juichde
B
juichte
C
jooch
D
joog
Slide 5 - Quizvraag
Vin.. jij werkwoordspelling moeilijk om te leren?
A
Vindt
B
Vind
Slide 6 - Quizvraag
verleden tijd ik-vorm:
melden
melden
A
melde
B
meldde
C
meldden
D
melden
Slide 7 - Quizvraag
Werkwoordspelling heeft de klas vaker (oefenen).
A
geoefent
B
geoefend
C
geoefendt
D
ge-oefend
Slide 8 - Quizvraag
werkwoordspelling
(worden) ... je vader boos als je een onvoldoende haalt?
(worden) ... je vader boos als je een onvoldoende haalt?
A
word
B
wordt
Slide 9 - Quizvraag
Wat is de verleden tijd van:
zwerven
zwerven
A
zwerfden
B
zworven
C
zwierven
D
zworften
Slide 10 - Quizvraag
Maar iedereen heeft weleens (falen)
A
gefaald
B
gefaalt
C
gefalen
Slide 11 - Quizvraag
Casper (branden) zijn vingers gisteren
A
brande
B
brandde
C
brandden
D
branden
Slide 12 - Quizvraag
Ook Marle en Noa hebben (beloven)
A
belooft
B
beloovt
C
beloofd
D
beloovd
Slide 13 - Quizvraag
(vinden) je deze les ook zo leuk?
A
vin
B
vint
C
vindt
D
vind
Slide 14 - Quizvraag
Mevrouw Lansbergen (vinden) het hopelijk wel wat.
A
vind
B
vint
C
vindt
Slide 15 - Quizvraag
Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden
Slide 16 - Quizvraag
Als Wesley nu eens een beetje (opschuiven)
A
opschuift
B
opschuifd
C
opschuivt
D
opschuivd
Slide 17 - Quizvraag
Heeft iedereen zijn naam op Julius' schoenen (vermelden)?
A
vermeld
B
vermelt
C
vermeldt
Slide 18 - Quizvraag
Mevrouw Laan (zetten) die van haar er gisteren nog op
A
zet
B
zetten
C
zette
D
zat
Slide 19 - Quizvraag
Sommige leerlingen (roken) stiekem in het park.
A
rookte
B
rookten
C
rookde
D
rookden
Slide 20 - Quizvraag
Maar ze zijn daarvoor flink (straffen).
A
gestraft
B
gestrafd
C
gestrafft
D
gestraffd
Slide 21 - Quizvraag
En nu (gebeuren) het gelukkig niet meer.
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt
Slide 22 - Quizvraag
En anders is het corveeën ook weer zo (gebeuren)
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt
Slide 23 - Quizvraag
Hopelijk hebben jullie van deze quiz wat (leren)
A
geleerd
B
geleert
C
geleerdt
Slide 24 - Quizvraag
Dan (beloven) dat veel voor de toets
A
beloovt
B
beloovd
C
beloofd
D
belooft
Slide 25 - Quizvraag
Hij heeft de gevonde foto's weggelegd.
A
gevonden
B
gevonde
C
gevondden
Slide 26 - Quizvraag
De (vergroten) foto's heb ik ingelijst.
A
vergrote
B
vergroten
C
vergrootte
D
vergrootten
Slide 27 - Quizvraag
De (redden) jongen was heel erg bang geweest.
A
gerede
B
geredden
C
geredde
D
gereden
