Week 7 - werkwoordelijk gezegd en zww/hww

Nederlands - V1A
Leg klaar: boek, schrift, pen, chromebook
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands - V1A
Leg klaar: boek, schrift, pen, chromebook

Slide 1 - Tekstslide

Doelen
Grammatica zinsdelen:
  • Ik kan de persoonsvorm (PV) vinden in een zin.
  • Ik kan het werkwoordelijk gezegde (WG) vinden in een zin.
  • Ik kan een zin in zinsdelen verdelen.
  • Ik kan het onderwerp (OW) in een zin vinden.
Grammatica woordsoorten:
  • Ik kan benoemen of een werkwoord een zelfstandig werkwoord (zww) of een hulpwerkwoord (hww) is.

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik:
Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 3 - Open vraag

Terugblik:
Een zinsdeel, wat is dat ook alweer en hoe bepaal je de zinsdelen?

Slide 4 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
De getuige was overtuigd van haar verhaal.

Slide 5 - Open vraag

Verdeel de zin in zinsdelen.
De getuige was overtuigd van haar verhaal.

Slide 6 - Open vraag

Wat is het onderwerp:
De brugklas leert het onderwerp vinden.
A
De brugklas
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in de zin:
Martin maakte een PowerPointpresentatie.
A
Martin
B
maakte
C
een Powerpointpresentatie
D
er is geen onderwerp

Slide 8 - Quizvraag

Sommige ouders kopen in de dierenwinkel een huisdier voor hun kind.
Wat is het onderwerp?

Slide 9 - Open vraag

Hij gaf gisteren de eerste training.
Wat is het onderwerp?

Slide 10 - Open vraag

 Werkwoordelijk gezegde (WG)
  • Het werkwoordelijk gezegde (WG) is een zinsdeel.
  • Het werkwoordelijk gezegde: alle werkwoorden in de zin (die bij elkaar horen).
  • De persoonsvorm is onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
  • Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp ‘doet’ of ‘overkomt’.

  • Let op: de woordjes 'te' of 'aan het' (bijv. ik was nog aan het slapen) voor een heel werkwoord en delen van een scheidbaar werkwoord (bijv. ik stap uit) horen bij het WG!
  • Let op: 'Ik eet graag een gekookt eitje' :  'gekookt' is hier GEEN WG! (hoort bij 'eitje' en niet bij 'eten')





Slide 11 - Tekstslide

Opdrachtje
Wat is in deze zinnen het werkwoordelijk gezegd? 

  1. Ik heb veel te doen vandaag.
  2. Bij de volgende bushalte stapt mevrouw de Rooij uit.
  3. De postbode heeft het pakketje vanmiddag afgeleverd.








Slide 12 - Tekstslide

Vul maar in:
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit  .......................... in een zin. De ..................hoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde. Het werkwoordelijk gezegde kan uit .................... werkwoord bestaan. Het woordje ........ en ............. horen ook bij het werkwoordelijk gezegde.

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Ik ben naar school gelopen.


A
ben
B
ben gelopen
C
naar school
D
gelopen

Slide 14 - Quizvraag

De tocht heeft ons twaalf euro gekost.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
heeft gekost
B
heeft
C
gekost
D
twaalf

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Mijn broer zit naar buiten te kijken.

Slide 16 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Ik ruim mijn kamer morgen op.

Slide 17 - Open vraag

Maak een zin met een WG erin (dit WG dat bestaat uit een PV en twee andere werkwoorden).

Slide 18 - Open vraag

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Er staat altijd 1 zelfstandig werkwoord in een (enkelvoudige) zin. De andere werkwoorden zijn de hulpwerkwoorden.

Dus: als het WG alleen uit de PV bestaat, dan is de PV in dat geval een zelfstandig werkwoord.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Trucje
Als een zin meerdere werkwoorden bevat, dan staat het zelfstandige werkwoord meestal helemaal achteraan in de zin. 

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Ik heb gegeten
heb = .....
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 26 - Quizvraag

Zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Ik word bekeken
bekeken = .....
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 27 - Quizvraag

Ineke gaat naar de stad.
gaat = ?
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 28 - Quizvraag

Hij heeft die opdracht moeten maken. 
heeft

moeten

maken
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord

Slide 29 - Sleepvraag

Wij hadden misschien met dat project mee kunnen doen.
hadden

kunnen

meedoen
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord

Slide 30 - Sleepvraag

Wat is het zelfstandige werkwoord van de zin:
Had je mijn fietssleutel niet beter in je portemonnee kunnen bewaren?

Slide 31 - Open vraag

Noteer het hulpwerkwoord
Hij heeft een milkshake gemaakt.

Slide 32 - Open vraag

Slide 33 - Tekstslide

Aan de slag
PLENDA 29 februari

NL (M): opdr. 2, 3, 4 en 6 (blz.212-213)
 NL (M): opdr. 2, 5 en 6 (blz.214-215).
timer
10:00

Slide 34 - Tekstslide

Plenda do. 29 februari
 NL (M): opdracht 2, 3, 4 en 6 (blz.212-213).
 NL (M): opdracht 2, 5 en 6 (blz.214-215).


Slide 35 - Tekstslide