week 3.1, 45 min. schooltaalwoorden, instructiewoorden, herhaling h5, flitskaartjes

Woordenschat
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Woordenschat

Slide 1 - Tekstslide

In deze les:                                      45 min
  • Inloop
  • Lesopening

Individueel: 
-  Flitskaartjes hfdst. 8

Klassikaal: 
- herhalen hfdst. 5

Evaluatie en reflectie ( 5 min) 




                            Hoofdstuk 8
             Thema: schooltaalwoorden.

Doelen van de les: 

  • Ik oefen met de woorden van de vorige les. 
  • Ik oefen met het gebruik van een woordenboek. 
  • Ik kan zinnen maken met de nieuwe woorden.

Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn schooltaalwoorden?
A
Woorden die alleen tijdens een toets worden gebruikt.
B
Woorden die je vaak tegenkomt in schoolboeken en opdrachten.
C
Woorden die jongeren onderling gebruiken.
D
Woorden die alleen in wiskunde en natuurkunde worden gebruikt.

Slide 3 - Quizvraag

Wat betekent het woord aanpassen?
A
Iets veranderen zodat het beter past.
B
Iets overschrijven zonder fouten te maken.
C
Iets uit je hoofd leren.
D
Iets herhalen totdat het klopt.

Slide 4 - Quizvraag

Wat betekent het woord noteren?
A
Iets uit je hoofd leren.
B
Iets opschrijven om het te onthouden.
C
Iets uitbeelden met gebaren.
D
Iets vertellen aan een ander.

Slide 5 - Quizvraag

Wat betekent het woord uitleggen?
A
Een tekst overschrijven.
B
Iets duidelijk maken door het uit te leggen of te beschrijven.
C
Iets weggooien omdat het niet klopt.
D
Iets lezen zonder het te begrijpen.

Slide 6 - Quizvraag

Als je twee boeken gaat vergelijken, dan...
A
Bedenk je een nieuw verhaal.
B
Lees je alleen de achterkant van het boek.
C
Zoek je naar wat hetzelfde en anders is tussen de boeken.
D
Gooi je één boek weg.

Slide 7 - Quizvraag

Wie is de auteur van een boek?
A
De persoon die het boek geschreven heeft.
B
De persoon die het boek heeft gelezen.
C
De persoon die het boek heeft gekocht.
D
De persoon die het boek heeft getekend.

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent een kenmerk?
A
Een woord dat je niet begrijpt.
B
Een eigenschap waaraan je iets kunt herkennen.
C
Een zin die iemand opschrijft.
D
Een lijst met moeilijke woorden.

Slide 9 - Quizvraag

Als je iets doet volgens verwachting, dan...
A
Verander je van mening.
B
Doe je iets wat niemand begrijpt.
C
Gebeurt er iets onverwachts.
D
Gaat het precies zoals je hoopte of dacht.

Slide 10 - Quizvraag

Nieuwe woorden hfdst. 8
Gebruik een woordenboek en maak flitskaartjes. 
(Waarom staan de lidwoorden tussen haakjes?)
aangezien
argument
aanraden
hoofdzaak
inhouden
(het) nadeel
overtuigen
(de) stelling
toelichten
(het) voordeel

Slide 11 - Tekstslide

Online hfdst. 8
woordenboek: opdracht 1, 2a, b, c, 3

Woordraadstrategieën: 1a, b, c, 

Woordbetekenissen 1a, b, 2a, b, c
 


Slide 12 - Tekstslide

Ik weet wat schooltaalwoorden zijn.
A
ja
B
nee

Slide 13 - Quizvraag

Ik kan met behulp van het woordenboek woorden opzoeken en deze woorden in zinnen gebruiken.
A
ja
B
nee

Slide 14 - Quizvraag