H17.4/5/6

Converteerbare obligatie
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 6

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Converteerbare obligatie

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Converteerbare obligatielening
De obligatiehouder kan zijn obligaties, vaak met een bijbetaling, omruilen tegen aandelen. 

Conversieprijs = obligatie + bijbetaling

Zowel de uitgever als de obligatiehouder kunnen dit bepalen (afhankelijk van de gemaakte afspraken). 


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Converteerbare obligatielening
  • Lening waarvan de aflossing mogelijk niet in geld, maar in aandelen wordt gedaan
  • Waarom geven ondernemingen een converteerbare obligatie uit in plaats van aandelen of een gewone obligatie? 
  • Keuze kan bij onderneming of belegger liggen (gevolg?)

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Conversiekoers
  • Voorwaarden conversie staan in prospectus

Voorbeeld 
Eén obligatie van € 1.000 nominaal kan met bijbetaling van € 200 worden omgewisseld in 20 aandelen van nominaal € 50 per stuk

Bereken de conversiekoers

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Conversiekoers
  • Voorwaarden conversie staan in prospectus

Voorbeeld 
Eén obligatie van € 1.000 nominaal met bijbetaling van € 200 kan worden omgewisseld in 20 aandelen van nominaal € 50 per stuk

Bereken de conversiekoers
(1.000 + 200)/20= € 60              Gevolg? 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Conversiekoers
  • Voorwaarden conversie staan in prospectus

Voorbeeld 
Eén obligatie van € 1.000 nominaal met bijbetaling van € 200 kan worden omgewisseld in 20 aandelen van nominaal € 50 per stuk

Bereken de conversiekoers
(1.000 + 200)/20= € 60              Gevolg? € 10 agio per aandeel 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

18.4 leverancierskrediet

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Herhaling

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe noem je de waarde waarvoor je een al bestaand aandeel kan kopen?
A
Nominale waarde
B
Nummerieke waarde
C
Koerswaarde
D
Emissiekoerswaarde

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel totaal dividend kan er uitgekeerd worden?
A
€1.000
B
€5.000
C
€750
D
€500

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel cash dividend kan er worden uitgekeerd?
A
€500
B
€250
C
€1.000
D
€750

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel stock dividend kan er worden uitgekeerd?
In aandelen.
A
25 aandelen
B
50 aandelen
C
10 aandelen
D
100 aandelen

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een NV plaatst €1.000.000 nominaal tegen een koers van €14 per aandeel van €10 nominaal. Hoeveel neemt de agioreserve toe?
A
€100.000
B
€400.000
C
€4.000
D
€1.400.000

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De vaste activa van een onderneming stijgt in waarde. hierdoor ontstaat:
A
Winstreserve
B
Agioreserve
C
Herwaarderingsreserve

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een verschil tussen aandelen en obligaties is:
A
Aandelen worden op de beurs verhandeld en obligaties niet
B
De koers van een obligatie staat vast
C
Aandelen moeten worden terugbetaald en obligaties niet
D
Een obligatiehouder heeft geen zeggenschap

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een nadeel van een obligatielening (voor een bedrijf) is:
A
teveel mensen hebben zeggenschap
B
de interestkosten drukken de winst
C
het is een erg dure lening
D
Zowel antwoord A, B als C zijn goed.

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

18.4 leverancierskrediet

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Consumptief leverancierskrediet: krediet dat een leverancier verleend aan een consument (aan particulieren).
Bijv: Jij bestelt nieuwe nike schoenen en je betaald deze pas over een maand

Voordeel: 
  • kosten voor de leverancier zijn laag
  • klantenbinding

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Productief leverancierskrediet: krediet dat een bedrijf verleent aan een ander bedrijf.
Bijv: een restaurant bestelt een nieuwe voorraad drank en betaald deze pas over een maand. 
Voordeel:
  • kosten zijn meestal lager dan bankkrediet
  • risico voor de leverancier is kleiner dan voor de bank omdat de leverancier beter weet hoe de klant ervoor staat.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Korting contant
Wanneer de afnemer binnen een bepaalde tijd betaald mag hij een percentage van het te betalen bedrag aftrekken. 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

aan de slag!
Opgave 17.7 + 17.10 af

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

§17.6 Afnemerskrediet

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Herhaling

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Aandelenkap.
€200.000
Agio reserve
€60.000
Lening
€200.000
Totale activa
€460.000
Totale passiva
€460.000
A
EV = €60.000
B
EV = €200.000
C
EV = €260.000
D
EV = €460.000

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het eigen vermogen van Y nv is €250.000. Y nv heeft een geplaatst aandelen kapitaal van €150.000 met een nominale waarde van €30 per aandeel. Bereken de intrinsieke waarde per aandeel.

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Een aandeel is een
A
Eigendomsbewijs
B
Schuldbewijs
C
Eigen vermogen
D
Vreemd Vermogen

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

§18.5 Afnemerskrediet

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afnemerskrediet (ook consumptief en productief)
De afnemer (de klant) verstrekt krediet aan de leverancier
Wanneer:
  • Bij speciale orders (maatwerk) 
  • Dienstverlenende bedrijven (bij wanbetaling kan je geen product terugvorderen)
  • Opkopende handel (agrarische gewassen kweken voor de klant)

Slide 29 - Tekstslide

Boot wordt in fases gebouwd en iedere keer betaal je als klant een deel vooruit

Ezelsbruggetje: 
Bij leverancierskrediet doet de leverancier de eerste stap (leveren), bij afnemerskrediet doet de afnemer de eerste stap (betalen)

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een klant, een afnemer die nog moet betalen, noemen we ook wel een...?
A
Debiteur
B
Crediteur

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Debiteuren/Crediteuren
  • Debiteuren zijn jouw afnemers. Van hen moet jij later nog geld ontvangen.
  • Crediteuren zijn jouw leveranciers. Aan hen moet je later nog geld betalen.

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leverancierskrediet vs afnemerskrediet
Woonboulevard (leverancier) en blij gezin (afnemer)

Gezin betaalt vooruit: afnemerskrediet
Woonboulevard levert bank, gezin
betaalt later: leverancierskrediet

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

LEVERANCIERSKREDIET
AFNEMERSKREDIET
Een consument die een koffiemachine heeft betaald maar deze is nog niet geleverd
Het pakketje van Zalando is al geleverd maar jij hebt nog niet betaald
De garage ontvangt nog geld van een ondernemer die zijn zakenauto kwam keuren
Je gaat uiteten en rekent direct na het etentje af
Een meubelzaak moet nog een bank leveren aan een klant, deze is vorige maand betaald
Het bedrijf heeft het bedrag ontvangen voor de aangekochte scooter maar nog niet geleverd

Slide 34 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Jij ontvangt als onderneming afnemerskrediet. Welke post ontstaat er?
A
Debiteuren
B
Vooruitbetaalde bedragen
C
Crediteuren
D
Vooruitontvangen bedragen

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leverancierskrediet <-----------------> Afnemerskrediet
Eerst goederen,                                              Eerst geld,  
       dan geld                                                       dan goederen     

Nog te betalen bedragen,                        Vooruitbetaalde bedragen
Nog te ontvangen bedragen,              Vooruitontvangen bedragen
      

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

aan de slag!
Opgave 17.11 tot en met 17.15 (paragraaf 7 + 8 zelfdoorlezen +maken)

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelf aan de slag 

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies