Fictie literaire begrippen HV3

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Doel van de lessen
Je leert de literaire begrippen en kunt deze toepassen door het maken van een mindmap.

De literaire begrippen die behandeld worden: 
Spanning, ruimte, tijd, personages, perspectief, thema

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 
Maak aantekeningen tijdens het lezen van het verhaal. 

Je verwerkt de literaire begrippen die worden behandeld in een mindmap.

Slide 4 - Tekstslide

SPANNING

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht voor mindmap spanning
  • Je vertelt over de opbouw van spanning 
  • Je vertelt over open plekken. 
  • Je vertelt over de spanningsboog 
  • Open of gesloten einde
  • Eigen invulling

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht voor mindmap ruimte
  • Je vertelt over de plaats waar het zich afspeelt 
  • Je vertelt over opvallende voorwerpen 
  • Je vertelt over het weer/klimaat 
  • Je vertelt over het tijdstip 
  • Eigen invulling

Slide 7 - Tekstslide

Tijd - Vertelde tijd
Vertelde tijd: De tijd waarbinnen de gebeurtenissen plaatsvinden.

 Bv. het sprookje Roodkapje duurt een dag, terwijl het sprookje Raponzel veel langer duurt (het begint met de moeder die van het kruid van de heks eet; vele jaren later is Rapunzel zelf volwassen – dus laten we zeggen, twintig jaar?).

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Tijd - Uitgebreidheid
Vertraging: een gebeurtenis wordt uitgebreid verteld.

Versnelling: een gebeurtenis wordt kort samengevat.

Tijdssprong: er worden gebeurtenissen (uren/ dagen/ jaren) overgeslagen.

Slide 10 - Tekstslide

Tijd - Uitgebreidheid
Als een stuk een paar bladzijdes duurt, maar in werkelijkheid maar bijvoorbeeld 1 minuut. De tijd wordt trager beschreven dan in werkelijkheid; we noemen dat tijdvertraging.

Het tegenovergestelde kan natuurlijk ook: Deze zomervakantie ging ik op vakantie naar Italië. Ik bezocht Rome, Florence en Pisa en het hele gezin kwam zongebruind en goedgehumeurd terug. Een hele zomervakantie in drie zinnen! Dat is tijdverdichting.

Of de verteller maakt een sprong in de tijd: ‘Na de zomervakantie ging ik weer naar school.’ Of er begint een nieuw hoofdstuk en je hoofdpersoon is ineens twee jaar ouder, of aan het eind van zijn leven: dat noemen we een tijdsprong.

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht voor mindmap tijd
  • Wanneer speelt het verhaal zich af?
  • Wat is de vertelde tijd?
  • Is het verhaal chronologisch verteld of juist niet?
  • Is er sprake van terugverwijzingen/vooruitverwijzingingen/flashbacks/flashforwards
  • Zijn er veel tijdsprongen?
  • Is er sprake van tijdverdichting of tijdvertraging?
  • Eigen invulling

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht voor mindmap personages
  • Wie is een round character
  • Beschrijf kenmerken van deze persoon/personen
  • Wie is een flat character?
  • Beschrijf kenmerken van deze persoon/personen
  • Eigen invulling

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht voor mindmap perspectief
  • Wie vertelt het verhaal?
  • Zijn er nog andere vertellers?
  • Waarom vertelt de schrijver het verhaal vanuit dit perspectief? 
  • Eigen invulling

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Thema 
Het onderwerp van een verhaal kun je vaak in één woord aangeven, bijvoorbeeld liefde, vriendschap, reizen of oorlog. Als je nauwkeuriger wilt vertellen waar een verhaal over gaat en dus het thema van het boek wilt beschrijven, heb je meer woorden nodig. Vaak gebruik je hiervoor één zin. Deze ene zin is de kortste samenvatting die je van het boek kunt geven.

Om het thema te bepalen moet je ontdekken op welke manier personages, gebeurtenissen en ruimtes met elkaar te maken hebben. Ook uit de afloop van een verhaal kun je soms afleiden wat het thema is. Terugkerende aspecten hebben vaak met het thema te maken. Zo’n terugkerend aspect in een verhaal heet een motief. Denk aan toeval, haat of schuld. Ook kan een motief een hele zin of een voorwerp zijn, zoals een glas of spiegel. Door motieven ontstaat er een patroon in het verhaal.

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht voor mindmap thema
  • Wat is het thema van het verhaal?
  • Wat is het eventuele motto?
  • Eigen invulling

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide