Fictie begrippen les 3: tijd

Fictie begrippen les 3: tijd
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Fictie begrippen les 3: tijd

Slide 1 - Tekstslide

Welkom 3v!
Leg je laptop, schrift, etui en leesboek vast klaar
Laptop niet nodig deze les
Je hoeft niet in te loggen op deze LessonUp

Slide 2 - Tekstslide

Lezen in je boek
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Deze les

  • Lezen in je boek
  • Literaire begrippen: Tijd
  • Mindmap
Lesdoelen

Aan het eind van de les
... ken je een aantal (nieuwe) begrippen van verhaalanalyse;
... begrijp je wat deze begrippen betekenen
... kun je deze toepassen op je eigen boek (mindmap)

Slide 4 - Tekstslide

Begrippen voor op je mindmap
Tijd
historische tijd, vertelde tijd, verteltijd, chronologisch/niet-chronologisch, flashback, terugwijzing, vooruitwijzing, tijdvertraging, tijdverdichting, tijdsprong


Slide 5 - Tekstslide

Tijd in verhalen - Historische tijd
Om te bepalen in welke historische tijd een verhaal zich afspeelt, let je op de volgende zaken:

  • jaartal
  • historische figuren
  • historische gebeurtenissen
  • gewoontes, voorwerpen, kleding en eten
  • omgeving

Slide 6 - Tekstslide

Historische tijd
= periode waarin een verhaal zich afspeelt

Gebeurtenissen in een roman spelen zich meestal af in een bepaalde tijd. Bijvoorbeeld in de Gouden Eeuw, tijdens de Tweede Wereldoorlog of in 1980. Dit wordt de historische tijd genoemd.


Slide 7 - Tekstslide

Tijd
Historische tijd = 
De periode  waarin het verhaal zich  afspeelt

BV: De historische tijd van Oorlogswinter is 1940-1945 of tijdens de Tweede Wereldoorlog


Heden/toekomst
Let op: de historische tijd kan ook in het heden of zelfs in de toekomst liggen

Slide 8 - Tekstslide

Hoe herken je de 'historische tijd'

Slide 9 - Tekstslide

Hoe herken je de historische tijd?
Het is vrijwel altijd mogelijk de historische tijd vast te stellen, ook als die nergens vermeld wordt. 
Let op:
  • Voorwerpen/kleding
  • Omgangsvormen
  • Taalgebruik
  •  Aanwijzingen, zoals het optreden van historische figuren of verwijzingen naar politieke gebeurtenissen.

Slide 10 - Tekstslide

Verteltijd en vertelde tijd

Slide 11 - Tekstslide

Verteltijd & vertelde tijd 
Verteltijd = het aantal blz./ tijd nodig om te lezen

Vertelde tijd = de tijd die in een verhaal voorbij gaat

Slide 12 - Tekstslide

De vertelde tijd.....
.... kan versneld of vertraagd worden.
Tijdverdichting                           Tijdvertraging                                               

Slide 13 - Tekstslide

Tijdverdichting en vertraging
  • Van tijdverdichting is sprake als de verteller stukken tijd             samenvat in een aantal woorden. 

  • Van tijdvertraging is daarentegen sprake als de verteller            een korte tijdsperiode zeer uitgebreid beschrijft. 

Slide 14 - Tekstslide

Tijdverdichting en tijdvertraging
  • Bij tijdvertraging neemt de schrijver veel langer de tijd om iets te beschrijven (verteltijd), dan dat de gebeurtenissen in werkelijkheid duren (vertelde tijd).
  • Bij tijdversnelling is de verteltijd juist veel korter dan de versnelde tijd.


verteltijd: tijd die je nodig hebt om te lezen. 
vertelde tijd: tijd die de gebeurtenissen in werkelijkheid (zouden) duren. 

Slide 15 - Tekstslide

Waarom denk je dat een schrijver 'speelt'met de tijd door te vertragen of verdichten?

Slide 16 - Tekstslide

Een andere manier om spanning op te bouwen is te spelen met de chronologie.

Slide 17 - Tekstslide

Chronologisch of niet?
Hoe wordt verteld? 
Volgorde: 
  • chronologisch 
  • niet-chronologisch 

Niet-chronologisch ontstaat door: 
  • vooruitwijzingen
  • terugverwijzingen (bijzondere vorm: flashback = personage beleeft het verleden weer 'echt') 


Slide 18 - Tekstslide

vooruitwijzing / terugwijzing / flashback

Slide 19 - Tekstslide

Vooruitwijzing
De auteur noemt alvast iets om jou nieuwsgierig te maken.

Slide 20 - Tekstslide

Vooruitwijzing
Dat was nog maar het begin.
Ik rook iets.
De gang werd donkerder.

Slide 21 - Tekstslide

terugwijzing
Ik dacht aan de keer dat hij mij verraden had en voelde hoe zijn ogen zich vulden met angst.

Slide 22 - Tekstslide

Tijd / spanningsopbouw
Flashback  <---
Flashforward --->

Maar wat is dan...?
Terugwijzing <---
Vooruitwijzing --->
Flashback: het verhaal springt terug in de tijd en vertelt iets dat vroeger is gebeurd. Het verhaal is niet-chronologisch. 
Terugwijzing: in het verhaal wordt gesproken over iets dat vroeger is gebeurd zonder dat het verhaal echt wordt onderbroken, bijv. in een uitspraak of gedachte van een persoon.

Slide 23 - Tekstslide

vooruitwijzing en terugwijzing.

korte wijzingen naar wat al gebeurd is of gaat gebeuren, niet langer dan een paar zinnen.


Slide 24 - Tekstslide

Tijdsprongen
  • Terugwijzing = personage denkt aan eerdere gebeurtenis
  • Vooruitwijzing = er wordt verwezen naar iets wat later gaat gebeuren
Niet-chronologisch: flashback/flashforward
Chronologisch: terug-/vooruitwijzing
   Flashback Terugwijzing
   Flashforward Vooruitwijzing



Slide 25 - Tekstslide

Terugwijzingen
  • Flashbacks
  • Je gaat terug in de tijd van het verhaal naar iets wat op een eerder moment gebeurde. 

Slide 26 - Tekstslide

Tijdsprong
Een laatste manier om te spelen met de tijd en de spanningsopbouw is de tijdsprong.

Slide 27 - Tekstslide

Tijdsprong
Een tijdsprong is het overslaan van een stuk tijd, bijvoorbeeld een paar weken of een jaar. 

Slide 28 - Tekstslide

Voorbeeld: tijdsprong

Slide 29 - Tekstslide