wg, ng, voorzetselvoorwerp

Grammatica

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Lezen
  • Uitleg grammatica
  • Bespreken opdracht 1,3,4,5,6 
  • Maken opdrachten 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Vul aan: informeren.... , twijfelen...., vertrouwen.....

Slide 4 - Open vraag

Kun je zelf een werkwoord bedenken
waar een vast voorzetsel bij hoort?

Slide 5 - Woordweb

voorbeelden
denken aan: Hij denkt aan zijn vakantieliefde.
wachten op: Zij wachten op de boot naar Terschelling.
rekenen op: Wij rekenen op een nieuwe auto.
trouwen met: Ik trouw met de man van mijn dromen.
boos zijn over: Je bent toch niet nog steeds boos over dat grapje?
zich onthouden van: De politicus onthield zich van stemming

Slide 6 - Tekstslide

Wat is volgens jou het verschil (tip: vz)?
1 Vanmorgen wachtte ik op de fiets.
2 Je stemt toch op de VVD?

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Video

herhaling voorzetselvoorwerp

Een voorzetselvoorwerp (vzv):

- begint met een voorzetsel (in, op, tijdens, na etc.)

- het voorzetsel kun je niet vervangen door een ander voorzetsel

- het voorzetsel hoort bij een vast werkwoord

- heeft vaak een figuurlijke betekenis


Slide 9 - Tekstslide

Verschil bwb en vzv


Hij wacht op zijn vriendin. -- vzv

Hij wacht op de stoep. -- bwb


Bij een bwb:

- geeft het voorzetsel een precieze plaats of tijd aan

- kun je het vaak vervangen door een ander voorzetsel



Slide 10 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp of bijwoordeljke bepaling?
Wij vertrouwen op uw medewerking.
A
Op uw medewerking = vzv
B
Op uw medewerking = bwb

Slide 11 - Quizvraag

Voorzetselvoorwerp of bijwoordelijke bepaling?
Ik reken op zijn hulp.
A
Op zijn hulp = vzv
B
Op zijn hulp = bwb

Slide 12 - Quizvraag

Voorzetselvoorwerp of bijwoordelijke bepaling?
Wij fietsen door Hardinxveld.
A
door Hardinxveld = vzv
B
door Hardinxveld = bwb

Slide 13 - Quizvraag

Nevenschikking
  • Bestaat uit twee of meer hoofdzinnen

In een hoofdzin:
  1. staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar
  2. staat de persoonsvorm op de eerste of tweede plaats in de zin
  3. de zinnen worden met elkaar verbonden door nevenschikkende voegwoorden: en, maar, want, of 

Slide 14 - Tekstslide

Onderschikking 
Bestaat uit een hoofdzin met een of meer bijzinnen. 

Bijzin: 
  1. onderwerp en pv zijn van elkaar gescheiden, of je kunt ze van elkaar scheiden
  2. de pv staat op de laatste of een na laatste plaats
  3. de bijzin is een del van de hele zin, bijvoorbeeld lijdend voorwerp
  4. de bijzin kan je door een woord of woordgroep vervangen

Slide 15 - Tekstslide

Maken...
7,8,9,10 gram h2 
+ opdrachten die je gister niet begreep
Morgen controleer ik het huiswerk.

Klaar? https://quizlet.com/_47nm5h

Slide 16 - Tekstslide