10.1 zure, neutrale en basische oplossingen

Hd 10  Zuren en basen
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Hd 10  Zuren en basen

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
  • Introductie hd 6 zuren en basen 
  • Uitleg 6.1 
  • Maken 1 t/m 13

Slide 2 - Tekstslide

Wat leer je dit hoofdstuk
  • Je leert wat zure, neutrale en basische oplossingen zijn
  • Je leert wat de eigenschappen van zuren en basen zijn 
  • Je leert wat er gebeurt als een zuur en een base met elkaar reageren 
  • Je leert wat zure regen is en waarom dat een probleem is
  • Je leert wat een titratie is en hoe je dat uit moet voeren. 

Slide 3 - Tekstslide

Waarom leer je dit?
  • Heel veel stoffen zijn een zuur of een base
  • Je komt dagelijks met deze stoffen in aanraking 
  • Je komt ook dagelijks met zuur-basereacties in aanraking. 

Cola, andere frisdrank, citroenen, appels, schoonmaakmiddelen, tanden poetsen, je maagsap, azijn, cement en nog veel meer!

Slide 4 - Tekstslide

Wat leer je deze les?

  1. Wat voorbeelden zijn van zure, neutrale en basische oplossingen
  2. Pictogrammen voor zuren, basen en neutrale stoffen
  3. Verschillende indicatoren om te zien of iets een zuur of een base is. 
  4. de pH/zuurgraad kennen

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Zure en basische oplossingen
  • Zure oplossingen: citroensap, sinaasappelsap, schoonmaakazijn en zoutzuur. 
  • Smaken zuur, maar veel zijn erg slecht voor je
  • Basische oplossingen: toiletzeep, ammonia, gootsteenontstopper en soda-oplossing
  • Smaken zeepachtig, werken ontvettend en zijn vaak erg slecht voor je.

Slide 7 - Tekstslide

Neutrale oplossingen
  • Neutrale oplossingen: bloed, zuiver water
  • Smaken niet zuur of zeepachtig, maar kunnen een andere smaak hebben: bv zout of zoet of metaalachtig (zoals bloed)

Slide 8 - Tekstslide

Hoe verder van het midden.......

Slide 9 - Tekstslide

Gevaarsymbolen zuren/basen
BINAS 31 en 39

Slide 10 - Tekstslide

Indicator
  • Stof die van kleur verandert in een zure/basische oplossing.
  • Te gebruiken om te kijken OF een stof zuur of basisch is.

  • Rodekoolsap: zuur = paarsrood, basisch = groen/blauw
  • Lakmoes:  zuur = rood, basisch = blauw
  • Fenolftaleïne: zuur = kleurloos, basisch = diep paars 

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

BINAS 36

Slide 13 - Tekstslide

Omslagtraject: pH grenzen waarbij de kleur verandert

Slide 14 - Tekstslide

Hoe zuur een oplossing is geef je aan met de pH
Met pH papier kan je niet alleen zeggen of een stof zuur is maar ook hoe zuur

Slide 15 - Tekstslide

zuur/neutraal/base
pH 0-7: zuur
pH 7: neutraal (water)
pH 7-14: basisch 

pH 1 punt omlaag = 10x zo zuur

Slide 16 - Tekstslide

Aan het werk
Maken 1 t/m 13

Slide 17 - Tekstslide

Ik heb een zuur-base-indicator die een gele kleur heeft terwijl de pH 3 is.
Welke indicator kan dit zijn
A
broomfenolrood
B
methylrood
C
dimethylgeel
D
fenolftaleïne

Slide 18 - Quizvraag

Jody heeft een indicator gebruikt bij een stof met een pH van 2,5. De indicator kleurde geel.

Welke indicator heeft zij gebruikt?
A
Broomthymolblauw
B
Methylrood
C
Dimethylgeel
D
Rodekoolsap

Slide 19 - Quizvraag


Een indicator gebruik je om
A
te testen of een stof zuur is
B
te testen of een stof zuur of basisch is
C
te testen of een stof basisch is
D
niet om te testen of een stof zuur of basisch is

Slide 20 - Quizvraag

Welke kleur heeft de indicator fenolftaleïne in een zure oplossing?
A
Roze
B
Paars
C
Rood
D
Kleurloos

Slide 21 - Quizvraag

Welke kleur heeft de indicator broomkresolgroen bij pH = 6?
A
geel
B
groen
C
blauw
D
kleurloos

Slide 22 - Quizvraag

Wat is een zuur/base indicator
A
een stof die een zuur neutraal maakt
B
een stof die een base neutraal maakt
C
een stof waarmee je kunt bewijzen of je een zuur of een base hebt
D
een stof die een neutrale stof kan aantonen

Slide 23 - Quizvraag

Je kunt tabel 36 (indicatoren) toepassen.
A
Ja dit kan ik!
B
Nee dit kan ik nog niet
C
Ik kan dit meer wel dan nog niet
D
Ik kan dit meer nog niet dan wel

Slide 24 - Quizvraag

Wanneer is een oplossing zuur, base of neutraal?

Slide 25 - Open vraag

Wat voor verschil is er tussen een zuur en base?

Slide 26 - Open vraag