L'imparfait

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Tijden in het Frans
De volgende tijden heb je al gehad :

Présent = tegenwoordige tijd (je parle)
Passé composé = voltooide tijd (j'ai parlé)
Futur proche = nabije toekomst (je vais parler)

Vandaag komt de imparfait erbij. Dit is de verleden tijd.

Slide 2 - Tekstslide

Imparfait:
- is de onvold. verleden tijd (ovt)
-de stam: nous-vorm in de présent
-uitgang erachter en klaar 

Slide 3 - Tekstslide

Le présent
Voordat we naar de nieuwe tijd gaan, herhalen we kort de présent van de regelmatige werkwoorden. 
Je zal straks zien waarom dit belangrijk is. 

Regelmatige werkwoorden eindigen in het Frans op :
-er         - re       of        -ir 

Slide 4 - Tekstslide

Le présent
Basis: stam + uitgangen.

1. De stam =  het hele werkwoord - de laatste 2 letters 
(dus - er/ir/re)
Parler > parl         Finir > fin       Vendre > vend

2. Achter de stam plak je uitgangen. Die verschillen per groep

Slide 5 - Tekstslide

Le présent : verbes -er
1. De stam    = hele werkwoord - er  (parl/habit/aim/dans)

2. Uitgangen                                                                                ezelsbruggetje:
je = +e                               je parle (parl+e)                                 Een
tu = +es                            tu parles (parl+es)                            Eskimo
il/elle/on = +e                il parle (parl+e)                                   Eet
nous = + ons                 nous parlons (parl+ons)                 Ons
Vous = + ez                     vous parlez (parl+ez)                       Ezeltje
Ils/elles = +ent              ils parlent (parl+ent)                        En terecht

Slide 6 - Tekstslide

Le présent : verbes -re
1. De stam    = hele werkwoord - re  (vendre, verkopen > vend)

2. Uitgangen                                                                                ezelsbruggetje:
je = +s                               je vends (vend+s)                           Super
tu = +s                              tu vends (vend+s)                           Snel
il/elle/on = + niks         il vend (vend+ -)                                - 
nous = + ons                 nous vendons (vend+ons)          In het meervoud is het   
Vous = + ez                     vous vendez (vend+ez)               precies zoals bij -er 
Ils/elles = +ent              ils vendent (vend+ent)                dus echt super snel klaar

Slide 7 - Tekstslide

Le présent - verbes -ir
1. De stam    = hele werkwoord - ir  (dorm, fin, part)
    Moeilijkheid : er zijn 2 subgroepen in de groep van werkwoorden op -ir

Groep A : de grote meerderheid van werkwoorden op -ir
Groep B : slechts 6 werkwoorden, maar wel werkwoorden die heel veel voorkomen. Dit zijn de zogenaamde "PMDSSS" werkwoorden:  Partir(vertrekken), Mentir(liegen), Dormir(slapen), Sortir(uitgaan), Servir(dienen), Sentir(voelen)

Slide 8 - Tekstslide

Le présent - verbes -ir
Groep A  : de grote meerderheid van werkwoorden op -ir: bijv. finir (=beëindigen)
Stam + uitgangen: finir > fin

Uitgangen:
Je: +is                      je finis                      Nous: + issons        nous finissons
Tu : + is                    tu finis                    Vous: + issez             vous finissez
Il/elle/on: + it        il finit                        Ils/elles: +issent     ils finissent


Slide 9 - Tekstslide

Le présent - verbes -ir
Groep B : Partir, Mentir, Dormir, Sortir, Servir, Sentir
Vorming van de stam: 
!! In het enkelvoud haal je de laatste 3!!!!! letters van het hele werkwoord af:
       dormir > dor (en dus NIET dorm!), sentir > sen, mentir > men
in het meervoud gewoon "hele werkwoord -ir"
Uitgangen:
Je: +s                      je dors                      Nous: + ons        nous dormons
Tu : + s                    tu dors                     Vous: + ez            vous dormez
Il/elle/on: + t        il dort                        Ils/elles: +ent     ils dorment


Slide 10 - Tekstslide

Even checken of het duidelijk is :-)
Welke vorm is correct?
Werkwoord: vendre
A
Je vend
B
Je vends
C
Je vende
D
Je vens

Slide 11 - Quizvraag

Even checken of het duidelijk is :-)
Welke vorm is correct?
Werkwoord: danser
A
Ils dansent
B
Ils dansont
C
Ils danse
D
Ils dansez

Slide 12 - Quizvraag

Even checken of het duidelijk is :-)
Welke vorm is correct?
Werkwoord: sortir(uitgaan )
A
Tu sort
B
Tu sortons
C
Tu sortes
D
Tu sors

Slide 13 - Quizvraag

Even checken of het duidelijk is :-)
Welke vorm is correct?
Werkwoord: finir (eindigen)
A
Vous finez
B
Vous finiz
C
Vous finirez
D
Vous finissez

Slide 14 - Quizvraag

L'imparfait
En nu over naar iets nieuws .. Heb je er zin in? JA!!
1. Pak je schrift
2. Pak je hipste/vrolijkste pen 
3. Kijk de video in de volgende slide
Opdracht: schrijf het stappenplan dat wordt genoemd in de video over in je schrift. Zorg dat ook de uitgangen in je schrift staat

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Hoe vertaal je:
Nous réparions le moteur en panne
A
wij reparen de kapotte motor
B
wij gaan de kapotte motor repareren
C
wij repareerden de kapotte motor
D
wij hebben de kapotte motor gerepareerd

Slide 17 - Quizvraag

Je
tu
il, elle, on
nous
vous
ils, elles
-ions

-ais
-iez
-aient
-ais 
-ait 

Slide 18 - Sleepvraag

Zet in de imparfait:
danser, je

Slide 19 - Open vraag

Zet in de imparfait:
parler, tu

Slide 20 - Open vraag

Zet in de imparfait:
vendre, elles

Slide 21 - Open vraag

Zet in de imparfait:
finir, vous

Slide 22 - Open vraag

Tussentijdse check
 Als bij een van de beweringen het antwoord "nee" is,  vraag een klasgenoot/de docent.

1. Ik ken het onderscheid tussen de 2 groepen werkwoorden op -ir 
2. Ik weet wat de imparfait is 
3. Ik ken het stappenplan om een werkwoord in de imparfait te zetten
4. Ik ken de uitgangen van de imparfait

Slide 23 - Tekstslide

Onregelmatige werkwoorden(1)
Voor de onregelm. werkw. geldt grotendeels hetzelfde als voor de regelm. werkwoorden: "nous-vorm" présent -ons + uitgangen:

Faire: Nous faisons > faisons > fais- > je faisais
Avoir: Nous avons > avons > av- > tu avais
Mettre: Nous mettons > mettons > mett- > il mettait
Prendre: Nous prenons > prenons > pren- > nous prenions
Ouvrir:, nous ouvrons > ouvrons> ouvr> j'ouvrais




Slide 24 - Tekstslide

Onregelmatige werkwoorden(2)
 Voor être  geldt dat je niet zomaar "ons" van de nous-vorm kan afhalen.

 être > nous sommes

Hier moet je de stam voor de imparfait dus uit je hoofd leren:

être > ét- : j'étais, tu étais etc.
 





Slide 25 - Tekstslide

Onregelmatige werkwoorden (3)
 Tot slot zijn er onregelmatige werkwoorden waarvan je de nous-vorm in de présent nog niet kent.  We laten er hier 3 zien die op elkaar lijken:
vouloir > nous voulons > voul- > nous voulions
pouvoir > nous pouvons > pouv- > nous pouvions
devoir > nous devons > dev- > nous devions
falloir > fall- > il fallait (het moest)
pleuvoir > pleuv- > il pleuvait (het regende)
Ezelsbruggetje: je haalt steeds "oir" van het hele werkwoord af en plakt de uitgangen achter die stam.


 





Slide 26 - Tekstslide


Zet in de imparfait:
être, tu

Slide 27 - Open vraag


Zet in de imparfait:
avoir, il

Slide 28 - Open vraag


Zet in de imparfait:
devoir, vous

Slide 29 - Open vraag


Zet in de imparfait:
faire, je

Slide 30 - Open vraag

Zet in de imparfait:
- j'aime la pizza et les frites
- Elle porte toujours une jupe
- Nous sommes parfois nerveux

Slide 31 - Open vraag

Draai aan het rad. Schrijf het juiste antwoord op en draai verder ZONDER het werkwoord dat je net hebt vervoegd. Ga door tot je ze allemaal hebt. Typ vervolgens de antwoorden in de volgende slide.

Slide 32 - Tekstslide

Typ hier de antwoorden op de vragen uit het rad.

Slide 33 - Open vraag


Vind je het lastig of zou je graag een uitgebreidere uitleg willen? Kijk dan het filmpje op de volgende slide. Is het duidelijk? Sla het filmpje dan over.

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Video

Slide 36 - Tekstslide