Woordenboekles

Woordenboek
Aan het einde van de les kan ik het woordenboek op de juiste manier gebruiken. 
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 25 min

Onderdelen in deze les

Woordenboek
Aan het einde van de les kan ik het woordenboek op de juiste manier gebruiken. 

Slide 1 - Tekstslide

Wat is belangrijk bij het gebruik van een woordenboek?

Slide 2 - Woordweb

Gebruik woordenboek
1. Alfabet
2. Geslacht van het zelfstandig naamwoord
3. Meervoudsvormen
4. Meerdere betekenissen (week)
5. Samengestelde woorden (telefooncel)

Slide 3 - Tekstslide

Kijk mee!
Kijk naar het filmpje en let goed op...
Er volgen zo meteen vragen over de inhoud van het filmpje.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

1. Welk van de onderstaande woorden vind ik WEL in het woordenboek?
A
afkortingen
B
verkleinwoord
C
zelfstandig naamwoord - enkelvoud
D
zelfstandig naamwoord - meervoud

Slide 6 - Quizvraag

2. De dame in het filmpje heeft het over de infinitief van een werkwoord. Wat is een infinitief eigenlijk?
A
vervoeging
B
de stam van een werkwoord
C
de ik-vorm
D
het hele werkwoord

Slide 7 - Quizvraag

3. Er wordt steeds gesproken over de context. Wat is de context?
A
betekenis
B
samenhang
C
verband
D
achtergrond

Slide 8 - Quizvraag

Signaalwoorden

Een signaalwoord is een verbindingswoord.

Slide 9 - Tekstslide

Wat is de vertaling van de volgende signaalwoorden?

Slide 10 - Tekstslide

trotzdem
A
daarentegen
B
desondanks
C
bovendien
D
toch

Slide 11 - Quizvraag

also

A
dus
B
want
C
daarom
D
of

Slide 12 - Quizvraag

außerdem
A
omdat
B
desalniettemin
C
bovendien
D
en

Slide 13 - Quizvraag

zum Beispiel

Slide 14 - Open vraag

aber

Slide 15 - Open vraag

weil

Slide 16 - Open vraag

Woordenboekgebruik - Het alfabet of wat staat waar?

Slide 17 - Tekstslide

Hoe snel ben je?
Zet in de goede alfabetische volgorde!
S - W - F - U - D - X
timer
0:15

Slide 18 - Open vraag

Zet in de goede alfabetische volgorde!
timer
0:45
1
2
3
4
5
6
Freispruch
freundlich
Frechheit
fressen
freisprechen
freuen

Slide 19 - Sleepvraag

Zet in de goede alfabetische volgorde!
timer
0:45
1
2
3
4
5
6
Sonderpreis
soweit
sonstig
Sonnenstich
Soße
sondern

Slide 20 - Sleepvraag

Pak het woordenboek en zoek deze woorden op!
1. Gegenstand
2. scheußlich
3. schwül
4. unbedeutend
5. ausschlüpfen
6. Miesmacher

Slide 21 - Tekstslide

1. Gegenstand       -- voorwerp
2. scheußlich         -- afschuwelijk
3. schwül                 -- vochtig
4. unbedeutend   -- onbelangrijk
5. ausschlüpfen   -- uit het ei komen
6. Miesmacher      -- Negatieveling 

Slide 22 - Tekstslide

Welke woorden in deze zinnen staan niet zó in het woordenboek? Hoe staan ze er wel in?
1. Wie heißt du?
2. Ein Teller heiße Suppe.
3. Ich darf noch ein Stündchen schlafen.
4. Der kleine Finger.
5. Pferde sind größer als Schweine.

Slide 23 - Tekstslide

1. Wie heißt du? -- heißen
2. Ein Teller heiße Suppe. -- heiß
3. Ich darf noch ein Stündchen schlafen. -- dürfen/Stunde
4. Der kleine Finger. -- klein
5. Pferde sind größer als Schweine. -- Pferd/sein/groß/Schwein

Slide 24 - Tekstslide

Welk woord zoek je op in het woordenboek?
1. geschrieben
2. bäckt
3. glitt
4. fünfte
5. schärfer
6. manche
7. geschah

Slide 25 - Tekstslide

1. geschrieben -- schreiben
2. bäckt -- backen
3. glitt -- gleiten
4. fünfte -- fünf
5. schärfer -- scharf
6. manche -- manch...
7. geschah -- geschehen

Slide 26 - Tekstslide

Pak het woordenboek en zoek op welke woordsoorten deze woorden hebben!
1. arm
2. Arm
3. zwei
4. Musik
5. der
6. Depp
7. grauen
8. Grauen

Slide 27 - Tekstslide

1. arm             -- bijvoeglijk naamwoord
2. Arm            -- zelfstandig naamwoord
3. zwei           -- telwoord
4. Musik        -- zelfstandig naamwoord
5. der             -- lidwoord
6. Depp         -- zelfstandig naamwoord
7. Grauen     -- zelfstandig naamwoord

Slide 28 - Tekstslide

Meerdere betekenissen

Als een trefwoord duidelijk verschillende betekenissen heeft, worden de vertalingen genummerd met 1, 2 of I, II, III.
Kies de vertaling die het beste in de context past.

Slide 29 - Tekstslide

Welke betekenis heeft der Band? Zoek in het woordenboek op!

Slide 30 - Open vraag

Welke betekenis heeft die Decke? Zoek in het woordenboek op!

Slide 31 - Open vraag

Parkschein
Welk lidwoord hoort erbij?

Slide 32 - Open vraag

Absatz
Wat is de betekenis van dit woord als het gaat over het thema leesvaardigheid?

Slide 33 - Open vraag

bestätigt
Schrijf de betekenis op van het hele werkwoord.

Slide 34 - Open vraag

Samengesteld zelfstandig naamwoord
Berufswechsel
Dit is een zelfstandig naamwoord dat eigenlijk uit twee woorden bestaat: Beruf + Wechsel.

Deze woorden staan niet als één woord in het woordenboek, maar apart van elkaar. 

Slide 35 - Tekstslide

Uit welke twee woorden bestaan de volgende samengestelde zelfstandig naamwoorden?

Slide 36 - Tekstslide

Polizeipraktikum

Slide 37 - Open vraag

Kaffeetassenhersteller

Slide 38 - Open vraag

Reifendruckmeßgerät

Slide 39 - Open vraag

Habt ihr noch Fragen? 

Slide 40 - Tekstslide