3.1 Organismen in hun omgeving

3.1 Organismen in hun omgeving

Theorie
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

3.1 Organismen in hun omgeving

Theorie

Slide 1 - Tekstslide

Factoren
  • Biotische factoren: Invloeden uit de levende natuur.

  • Abiotische factoren: Invloeden uit de levenloze natuur.

  • Alle biotische en abiotische factoren in een gebied samen, vormen een ecosysteem.

Slide 2 - Tekstslide

abiotisch vs. biotisch

Slide 3 - Tekstslide

Biotisch: levend en dood
organismen:
1. bacterien
2. schimmels
3. dieren
4. planten
resten van organismen:
afgevallen bladeren

Abiotisch: levenloos
 het klimaat
de bodem
water
de lucht



Slide 4 - Tekstslide

3.1 Organismen in hun omgeving
Een individu is elk wezen op zichzelf.
Voorbeeld: Jij bent een individu, de kat van de buren ook.
Een populatie is een groep individuen van dezelfde soort die in hetzelfde gebied leven en zich onderling voortplanten.
Bijvoorbeeld alle damherten van een bos.


Slide 5 - Tekstslide

3.1 Organismen in hun omgeving
Alle organismen in een ecosysteem samen noemen we een levensgemeenschap. (Dus eigenlijk alle populaties in een gebied bij elkaar.)

Slide 6 - Tekstslide

Verschillende niveau's
  • ecoysteem (a-biotisch en biotisch samen)
  • levensgemeenschap (alleen biotisch) 
  • populatie (soort) 
  • inidividu 

Slide 7 - Tekstslide

  • Leefomstandigheden heet een biotoop bv bos of weiland
  • Iedere biotoop heeft andere planten of dieren (biotisch = levend) en ander soort grond of temperatuur (a-biotisch = niet levend)

Slide 8 - Tekstslide

Van individu tot ecosysteem

Slide 9 - Tekstslide

Ecosysteem 
voeg de abiotische factoren toe aan de leefgemeenschap en je hebt een ecosysteem.

Slide 10 - Tekstslide

Aanpassingen
  • Ieder organisme past bij het ecosysteem waarin hij leeft.

  • Planten en dieren zijn daarom ook aangepast aan het ecosysteem waar ze leven.

  • Een aanpassing is een eigenschap van een organisme, waardoor hij goed kan overleven in zijn ecosysteem.

Slide 11 - Tekstslide

planten die zich aanpassen
<-voorjaarsbloeiers
klimplanten->


<-wortelrozet
woestijnplanten->

Slide 12 - Tekstslide

Voorjaarsbloeiers

Slide 13 - Tekstslide

Klimplanten

Slide 14 - Tekstslide

Wortelrozetten

Slide 15 - Tekstslide

Woestijnplanten

Slide 16 - Tekstslide

dieren die zich aanpassen
<-warmbloedig
wintervacht->

koud: isolatie/vetlaag->
<-warm: groot oppervlak

Slide 17 - Tekstslide

Aanpassingen warmbloedige dieren 
Isoleren

-  wintervacht
- vetlaag

Slide 18 - Tekstslide

Aanpassingen aan een warme omgeving 
Voorbeelden zijn:
1. dunne vacht
2. grote oren
3. lange poten

Het lichaamsoppervlak vergroten, zodat er zoveel mogelijk warmte weg kan.

Slide 19 - Tekstslide

Aanpassing aan hun leefwijze
Je kan aan het gebit van een zoogdier zien wat ze eten.
1. richel (plooikiezen)  & snijtanden ==> planteneters
2. Knipkiezen & scherpe hoektanden ==> vleeseters
3. Knobbelkiezen & snijtanden ==> alleseters

Slide 20 - Tekstslide

Verschillende soorten snavels

Slide 21 - Tekstslide

Verschillende soorten poten

Slide 22 - Tekstslide

Verschillende soorten poten

Slide 23 - Tekstslide