Week 37 Leva

Pak je leesboek en ga lezen.
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Pak je leesboek en ga lezen.

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
  1. Lezen in leesboek, 15 min
  2. Warming up argumenteren, 10 min
  3. Aan de slag! Leva hfst. 3, opdracht en bij tekst 1

Slide 2 - Tekstslide

Het regent zo, omdat het altijd zo regent.
Drogreden:
A
Vals dilemma
B
Beroep op traditie
C
Cirkelredenering

Slide 3 - Quizvraag

1. Een feitelijk argument is een controleerbaar argument.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Welke drogreden?
"Ik ben directeur omdat ik het hier voor het zeggen heb!"
A
ontduiken van de bewijslast
B
verkeerde vergelijking
C
cirkelredenering
D
onjuist beroep op autoriteit

Slide 5 - Quizvraag

Soorten argumenten
controleer-baar
twee gelijke zaken worden vergeleken
je gebruikt een voorval dat je hebt beleefd
je legt het nut uit of het gewenste gevolg
gebaseerd op een algemeen aanvaarde opvatting
gebaseerd op gevoel of intuïtie
feitelijk argument
ervarings-argument
nut of (on)gewenst gevolg
vermoeden
vergelijking-argument
emotioneel argument

Slide 6 - Sleepvraag

Als een argument over een gevoel gaat, is het dan een subjectief of objectief argument?
A
objectief
B
subjectief

Slide 7 - Quizvraag

Wie van de drie geeft hier een objectief argument?
A
Frits
B
Carlijn
C
Pim

Slide 8 - Quizvraag

Subjectieve argumenten hebben over het algemeen meer overtuigingskracht dan objectieve argumenten
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag


Soort argument?
A
moreel argument
B
vergelijkingsargument
C
ervaringsargument
D
feitelijk argument

Slide 10 - Quizvraag

Je kunt argumenten in een tekst herkennen door te letten op   zoals          en 'omdat'. Argumenten gebruikt men om een mening te onderbouwen. Een schrijver kan daarbij losstaande, gelijkwaardige argumenten gebruiken, dat noemen we              Wanneer de schrijver een hoofdargument onderbouwt met nog een argument, noemen we dit             .
....1....
....2....
....3....
....4....
nevenschikkende argumentatie
signaalwoorden
onderschikkende argumentatie
want

Slide 11 - Sleepvraag

Wat doe je als je een argument weerlegt?
A
Dan bevestig je het argument
B
Dan bedenk je een argument
C
Dan herhaal je een argument
D
Dan ga je tegen het argument in

Slide 12 - Quizvraag

Een drogreden is:
A
Een vals argument
B
Een valide argument
C
Een niet geldig argument
D
Een duidelijk argument

Slide 13 - Quizvraag

Standpunt
Argument
Argument
het vwo-onderwijs in Nederland is van te lage kwaliteit 
Veel ouders willen dan ook Engelstalig onderwijs voor hun kinderen.
tweetaligheid is een indicator geworden van vwo-scholen met een hoge kwaliteit.

Slide 14 - Sleepvraag

Welke drogreden?
A
Verkeerde autoriteit
B
Onjuist beroep kenmerk/eigenschap
C
Verkeerde vergelijking
D
Onjuist beroep voor- en nadelen

Slide 15 - Quizvraag

Een betoog
In betoog wil de schrijver je overtuigen. In een betoog vind je dan ook altijd argumentatie daarvoor. Een betoog is altijd subjectief.
Voorbeeld van een betoog: een ingezonden brief

Slide 16 - Tekstslide




Wat is een betoog?


De opbouw van een betoog

Slide 17 - Tekstslide