5.7 grammatica les 1 en 2

Grammatica: 5.7 Het meewerkend voorwerp 
Les 1
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2-4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammatica: 5.7 Het meewerkend voorwerp 
Les 1

Slide 1 - Tekstslide

Spoorboekje
  • doel van de les
  • herhaling onderwerp en lijdend voorwerp
  • uitleg meewerkend voorwerp en aantekeningen maken
  • samen oefenen
  • zelfstandig aan de slag met de opdrachten 
  • extra instructie kader

Slide 2 - Tekstslide



Op het einde van deze les weet je wat een meewerkend voorwerp is.
Op het einde van deze les kun je zelfstandig het meewerkend voorwerp vinden in een zin.
Kader: je leert een bijwoordelijke bepaling herkennen in een zin.

Slide 3 - Tekstslide

0

Slide 4 - Video

Dus...
Gezegde = alle werkwoorden in de zin
Onderwerp = wie / wat + gezegde
Lijdend voorwerp = wie / wat + gezegde + onderwerp

Slide 5 - Tekstslide

Instructiefilmpje Talent
We kijken eerst het filmpje vanuit de methode

Slide 6 - Tekstslide

Aantekeningen Meewerkend voorwerp
In een zin met een meewerkend voorwerp:
• geeft het onderwerp iets aan het mv; Hij geeft een cadeau aan Lot.
• laat het onderwerp iets zien aan het mv; Lot laat Tess het cadeau zien.
• doet het onderwerp iets voor het mv; Lotte geeft Tess een knuffel.

Je vindt het meewerkend voorwerp met de vraag:
Aan (of voor) wie of wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?



Slide 7 - Tekstslide

Aantekeningen Meewerkend voorwerp
Voorbeeld:
Tabitha | stuurt | (aan) Koen | een lief whatsappje.
wg = stuurt
o = Tabitha
lv = een lief whatsappje
mv = (aan) Koen

Als je zinsdelen gaat benoemen, werk je altijd met een vaste volgorde.
1 Je zoekt altijd éérst de pv.
2 Daarna benoem je het wg, o en lv.
3 Tot slot benoem je het meewerkend voorwerp.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Samen oefenen

Slide 11 - Tekstslide

Mijn broer timmert zijn eigen tafel
Ik zag jou.
De zorg biedt nu extra hulp aan ouderen
Heeft hij hun geschreven?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 12 - Sleepvraag

Ik help hem.
Ik zie haar.
Wij geven jullie iets.
Heb je hun geschreven?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 13 - Sleepvraag

Moeder kookte een heerlijke maaltijd.
Ik zie haar.
Wij geven jullie een bos bloemen.
Heb je hun geschreven?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 14 - Sleepvraag

Is dit een meewerkend voorwerp?
'Heb jij een voldoende van de docent gekregen?'
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Er staat geen meewerkend voorwerp in deze zin

Slide 15 - Quizvraag

Meewerkend voorwerp
A
Woordsoort
B
Zinsdeel

Slide 16 - Quizvraag

Ik zie hem

hem = ?
A
Onderwerp
B
Meewerkend Voorwerp
C
Lijdend voorwerp

Slide 17 - Quizvraag

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'de toets'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
gezegde

Slide 18 - Quizvraag

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'aan de leraar'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp

Slide 19 - Quizvraag

Is dit een meewerkend voorwerp?
'We willen een cadeaubon kopen voor de trainer.'
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 20 - Quizvraag

Is dit een meewerkend voorwerp?
Hij geeft al zijn geld aan arme mensen. 
aan arme mensen =
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 21 - Quizvraag

Werkboek
Maken opdracht 
1-2-3-4 
op blz. 118 - 120
Dit is ook je huiswerk!

Klaar......versterk jezelf --> het meewerkend voorwerp


Slide 22 - Tekstslide

Grammatica: 5.7 Het meewerkend voorwerp 
Les 2

Slide 23 - Tekstslide

Spoorboekje

  • Nakijken huiswerk 
  • Herhalen
  • Samen maken opdracht 9
  • Zelfstandig maken opdracht 5-6-7-10
  • Instructie kader
  • Online aan de slag

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Samen oefenen
Neem bladzijde 123 van je werkboek erbij.

We maken samen opdracht 9

Zorg dat je goed meedoet en dat de antwoorden goed in je schrift staan. Deze opdracht maak je ook bij je proefwerk.

Slide 26 - Tekstslide

Werkboek
Maken opdracht 
5-6-7-10
op blz. 120-124
Dit is ook je huiswerk!
Klaar......versterk jezelf --> het meewerkend voorwerp
  • Kader: samen instructie


Slide 27 - Tekstslide

Kader
Bijwoordelijke bepalingen (bwb) geven informatie over het werkwoordelijk gezegde of over de hele zin.
Ze geven een antwoord op een vraag. Bijvoorbeeld:
  • Waar?
  • Waarom?
  • Hoe?
  • Waarmee?

Als je een zin ontleedt, zoek je de pv, werkwoordelijk gezegde, het onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp. De zinsdelen die je overhoudt, zijn bijwoordelijke bepalingen.

Slide 28 - Tekstslide

Kader
Tijdens de wedstrijd | heeft | Luuk | zijn enkel | lelijk | verzwikt.

pv = heeft
werkwoordelijk gezegde = heeft verzwikt
onderwerp = Luuk
lijdend voorwerp = zijn enkel
Meewerkend voorwerp = x



Slide 29 - Tekstslide

Kader
Tijdens de wedstrijd | heeft | Luuk | zijn enkel | lelijk | verzwikt.

Wanneer heeft Luuk zijn enkel verzwikt?
tijdens de wedstrijd = bijwoordelijke bepaling
Hoe heeft Luuk zijn enkel verzwikt?
lelijk = bijwoordelijke bepaling

wg = heeft verzwikt
o = Luuk
lv = zijn enkel
bwb = Tijdens de wedstrijd lelijk


Slide 30 - Tekstslide

Kader
Soms is een bwb géén antwoord op een duidelijke vraag. Bijvoorbeeld bij de woorden niet, misschien, toch, gelukkig en hopelijk. Toch benoem je die ook als bijwoordelijke bepaling:

Gelukkig | gaf | mijn mentor| mij | toch| een hoger cijfer!
wg = gaf
o = mijn mentor
lv = een hoger cijfer
mv = mij
bwb = Gelukkig toch
In een zin kunnen meerdere bijwoordelijke bepalingen staan.
Een bijwoordelijke bepaling die uit een aantal woorden bestaat, begint vaak met een voorzetsel.

Slide 31 - Tekstslide

Kader
Jullie maken opdracht 1-4-6-9 online

Slide 32 - Tekstslide