Formuleren hoofdstuk 5 verwijswoorden

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Hoofdstuk 5 

Formuleren

Verwijswoorden

blz. 134

Die kinderen hebben veel plezier.
Hun maken nooit ruzie

1. goed
2. fout

Wat moet er in het gat?
Het meisje, ... daar loopt, is aardig.

1. ze
2. die
3. dat
4. deze

Lesdoel

Aan het einde van de les weet je wat verwijswoorden zijn en kan je dit toepassen.

Voorbeelden

Jolanda keek boos naar Frank, maar die (-> Frank) negeerde haar.

Muadh zou zich aanmelden, maar ik heb hem  (-> Muadh) niet gezien.

Heb jij Liannes huis al gezien? Dat (-> huis) is nog steeds te bezichtigen.

	de	het
hier	deze	dit
daar	die	dat

Deze verwijswoorden gebruik je ook als je terugwijst naar woorden.

bijv. het meisje ........... daar loopt.

dat

................ potlood hier op tafel is van mij.

1. die
2. deze
3. dit
4. dat

................ potlood daar is van jou.

1. die
2. deze
3. dit
4. dat

Ik vind ........... oefening makkelijk.
De vorige was moeilijker.

1. die
2. deze
3. dit
4. dat

Dit boek is zo mooi.
Iedereen wil hem lezen.

1. goed
2. fout

Heb je de armband ............ je gisteren droeg, van je vriend gekregen?

1. die
2. deze
3. dit
4. dat

De grootste uil is de oehoe, maar je ziet ....... zelden in Nederland

1. hun
2. hij
3. hem
4. zijn

Die kinderen hebben veel plezier.
... maken nooit ruzie

1. hun
2. zij

Wat moet er in het gat?
Het meisje, ... daar loopt, is aardig.

1. ze
2. die
3. dat
4. deze