Herhaling Lezen, Hoofdstuk 1,2 en 3.

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
Huiswerk bespreken via methodesite.
Herhaling hoofdstuk 1,2 en 3.
Verder met opdracht 3 en 4

Slide 2 - Tekstslide

Toetsstof
Paragrafen Lezen van Hoofdstuk 1, 2 en 3.
Bladzijdes: 12-17, 42-49 en 74-81.
Klassencode voor deze les: vzrqq

Slide 3 - Tekstslide

7 vaste tekststructuren
1. aspectenstructuur
2. verleden/heden/toekomststructuur
3. voor-en nadelenstructuur
4. vraag-antwoordstructuur
5. argumentatiestructuur
6. probleem/oplossingstructuur
7. verklaringsstructuur

Slide 4 - Tekstslide

Onderwerp, signaalwoorden en tekstverbanden (kennis opfrissen)
  • Het onderwerp van een tekst geeft in enkele woorden weer waar de tekst over gaat. 
  • De hoofdgedachte vat de tekst samen in 1 zin
  • Signaalwoorden (maar, echter (tegenstellend), en, ook, tevens (opsomming)) geven aan om wat voor een tekstverband het gaat
  • Tekstverbanden: het verband tussen alinea's of zinnen. Bijv. een tegenstelling, een chronologisch verband, of een oorzaak/gevolg.

Slide 5 - Tekstslide

Tekststructuren
  • Probleem-oplossingsstructuur (bijv. een artikel met de titel "Wat kunnen we doen om Coronabesmettingen op scholen te voorkomen?"
  • Verklaringsstructuur (bijv. een artikel met de titel "Waarom zijn er in de USA relatief veel Coronaslachtoffers?"
  • Verleden-heden-toekomststructuur (bijv. een artikel met de titel "Hoe ging men in het verleden om met virussen en kunnen we daar iets van leren?")

Slide 6 - Tekstslide

Probleem/oplossingstructuur
  • inleiding: probleem
  • middenstuk: gevolgen // oorzaken // oplossingen
  • slot: de beste oplossing / samenvatting / aanbeveling

Slide 7 - Tekstslide

De verklaringsstructuur
  • inleiding: bepaald verschijnsel
  • middenstuk: kenmerken / voorbeelden verklaringen /oorzaak / reden
  • slot: samenvatting

Slide 8 - Tekstslide

verleden-heden-(toekomst)structuur
inleiding
introductie onderwerp
middenstuk
situatie vroeger, situatie nu (of: ontwikkeling van vroeger naar nu)
slot
conclusie of voorspelling over de situatie in de toekomst

Slide 9 - Tekstslide

De argumentatiestructuur
  • inleiding: stelling / standpunt (soms als vraag)
  • middenstuk: argumenten voor de stelling / tegenargument (+weerlegging)
  • slot: herhaling stelling (of beantwoording vraag)
  • voorbeeldtekst: betoog

Slide 10 - Tekstslide

vraag- antwoordstructuur
inleiding
vraag 
middenstuk
antwoorden
slot
samenvatting of conclusie

Slide 11 - Tekstslide

aspectenstructuur
inleiding
onderwerp
middenstuk
diverse aspecten van het onderwerp
slot
samenvatting

Slide 12 - Tekstslide

voor- en nadelenstructuur
inleiding
vraag of stelling
middenstuk
voor- en nadelen
slot
afweging of conclusie

Slide 13 - Tekstslide

oefenen 
5 vragen
Log in op LessonUp met code die je krijgt

Slide 14 - Tekstslide

Welke tekststructuur herken je door tijdsaanduidingen in de tekst?
A
Verleden/heden (toekomst) structuur
B
Argumentatiestructuur
C
Voor/nadelenstructuur
D
Aspectenstructuur

Slide 15 - Quizvraag

Hoe heet de volgende tekststructuur?
Inleiding: onderwerp
Middenstuk: diverse onderdelen van het onderwerp
Slot: samenvatting

A
ASPECTENSTRUCTUUR
B
ONDERWERP STRUCTUUR
C
VOOR- EN NADELEN STRUCTUUR
D
VRAAG- EN ANTWOORD STRUCTUUR

Slide 16 - Quizvraag

Welke tekststructuur eindigt met de beste oplossing?
A
Vraag-antwoordstructuur
B
Probleem-oplossingsstructuur
C
Argumentatiestructuur
D
Verklaringsstructuur

Slide 17 - Quizvraag

Welke vaste tekststructuur is zeker niet geschikt voor een uiteenzetting?(informatieve tekst)
A
Een aspectenstructuur
B
Een vraag-antwoord-structuur
C
Een argumentatie-structuur
D
Een verklaringstructuur

Slide 18 - Quizvraag

Welke tekststructuur past niet bij het betoog?
A
probleem-oplossingsstructuur
B
argumentatiestructuur
C
verklaringsstructuur
D
aspectenstructuur

Slide 19 - Quizvraag

Argumentatie (1)
De schrijver van een overtuigende tekst wil de lezer overtuigen van zijn standpunt (mening). Hij onderbouwt zijn standpunt: hij legt met argumenten (redenen) uit waarom hij dit standpunt heeft.
  • Een standpunt herken je aan de signaalwoorden: Ik vind..., Volgens ons..., Zij denk dat ..., De schrijver is van mening dat..., Onze conclusie is..., Dus, Daarom..., Kortom...
  • Argumenten herken je vaak aan de signaalwoorden:                                         dat blijkt uit, immers, namelijk, omdat, de reden hiervoor is en want.

Slide 20 - Tekstslide

feitelijke en waarderende argumenten
Een feitelijk argument kun je controleren (het is waar of niet waar).
Ik bestel liever een pizza bij de pizzakoerier in plaats van er zelf één te bakken, want bestellen is veel minder werk.


Een waarderend argument kun je niet controleren en is dus minder sterk.
Ik bestel liever zelf een pizza in plaats van er één bij de pizzakoerier te bestellen, want zelfgemaakte pizza's vind ik veel lekkerder.

Slide 21 - Tekstslide

enkelvoudige en nevenschikkende argumentatie
Als een schrijver zijn standpunt onderbouwt met één argument, noemen we dat 
enkelvoudige argumentatie.
Meestal gebruikt een schrijver meer argumenten om zijn mening kracht bij te zetten. Dat heet nevenschikkende argumentatie.
Ik vind In een donker bos, donker bos van Ruth Ware een geweldig boek.
Het is spannend.
Het zit goed in elkaar.
Het gaat over levensechte personages.

Slide 22 - Tekstslide

onderschikkende argumentatie
Als een schrijver zijn argument ook weer onderbouwt met een ondersteunend argument, noemen we dat onderschikkende argumentatie.

We zouden in Nederland meer insecten moeten eten i.p.v. rundvlees.
Insectenvlees is heerlijk.
Je kunt er lekkernijen van maken als madenkoekjes, sprinkhanensalade en snacks van meelworm.

Slide 23 - Tekstslide


Wat voor soort argumentatie is dit?
A
nevenschikkende argumentatie
B
enkelvoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie

Slide 24 - Quizvraag


Wat voor soort argumentatie is dit?
A
nevenschikkende argumentatie
B
enkelvoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie

Slide 25 - Quizvraag


Wat voor soort argumentatie is dit?
A
nevenschikkende argumentatie
B
enkelvoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie

Slide 26 - Quizvraag

Wat voor soort argumentatie is dit?
A
enkelvoudige argumentatie
B
meervoudige argumentatie
C
meervoudige onderschikkende argumentatie
D
onderschikkende argumentatie

Slide 27 - Quizvraag