Tijd

Tijd
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Tijd

Slide 1 - Tekstslide

Hoeveel collega's van de (momenteel) 20 hebben de quiz op tijd ingevuld
A
10
B
12
C
14
D
Allemaal want zo zijn wij!

Slide 2 - Quizvraag

Lucia gaat fitnessen.
De fitnesshal is nog een half uur open.
Lucia doet haar fitnessronde in driekwart van die tijd
A
2,5 minuten
B
5 minuten
C
7,5 minuten
D
10 minuten

Slide 3 - Quizvraag

Truus wint de 100 meter met een tijd van 12 seconden, hoeveel kilometer per uur loopt Truus ongeveer?
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 4 - Quizvraag

Truus wint de 100 meter met een tijd van 20 seconden, hoeveel kilometer per uur loopt Truus ongeveer?
A
10
B
12
C
15
D
18

Slide 5 - Quizvraag

Bij welke digitale tijd is het 8 uur 's avonds?
A
8:00 uur
B
18:00 uur
C
20:00 uur
D
24:00 uur

Slide 6 - Quizvraag

Je wilt om 10:05 uur op school zijn.
De rit duurt 01:15 uur.
Hoe laat moet je uiterlijk van huis om op tijd te zijn?
A
11:20 uur
B
8:50 uur
C
9:50 uur
D
8:45 uur

Slide 7 - Quizvraag

Snelheid kan je uitrekenen met de formule snelheid is afstand/tijd, hoe bereken je met deze formule de tijd?
A
tijd = afstand/snelheid
B
tijd = afstand x snelheid
C
tijd = snelheid/afstand
D
tijd = snelheid /snelheid

Slide 8 - Quizvraag

Relinde doet mee aan het kerstvolleybaltoernooi. Van de 12 wedstrijden speelt ze 3 keer. Hoeveel procent van de tijd was zij de bankzitter?
A
50%
B
20%
C
25%
D
75%

Slide 9 - Quizvraag

Welke maat gebruik je om:
De afstand tussen 2 steden te meten
A
kilogram
B
graden celsius
C
kilometer
D
megabyte

Slide 10 - Quizvraag

Wat is een gebruikelijke eenheid om vliegtijd aan te geven?
A
Alleen in dagen
B
Alleen in kilometers
C
Met behulp van een stopwatch
D
Uren en minuten

Slide 11 - Quizvraag

Hoe bereken je de vliegtijd tussen Amsterdam en New York?
A
Door te kijken naar de weersomstandigheden.
B
Door het aantal uren in de lucht te tellen.
C
De vliegtijd is altijd hetzelfde.
D
De afstand delen door de gemiddelde vliegsnelheid.

Slide 12 - Quizvraag

Wat betekent een kortere looptijd voor een lening?
A
De lener kan meer geld lenen.
B
Het rentepercentage van de lening daalt.
C
De lening wordt geannuleerd.
D
De lening moet in een kortere periode worden terugbetaald.

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de looptijd van een lening?
A
Het bedrag dat geleend wordt.
B
De naam van de geldverstrekker.
C
Het rentepercentage van de lening.
D
De periode waarin de lening wordt terugbetaald.

Slide 14 - Quizvraag

Hoe kan men de 'rijtijd' verkorten?
A
Niet letten op verkeersborden en signalen
B
Efficiëntere routeplanning en vermijden van files
C
Meer tijd besteden aan sightseeing onderweg
D
Langzamer rijden dan de toegestane snelheid

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de optimale 'rijtijd' voor een langeafstandsreis?
A
Zo snel mogelijk alle kilometers afleggen
B
Altijd de maximumsnelheid overschrijden
C
Minimale rust- en pauzetijden in acht nemen
D
Zoveel mogelijk stops maken onderweg

Slide 16 - Quizvraag

Wat kan de 'rijtijd' van een autorit beïnvloeden?
A
Weersomstandigheden en temperatuur
B
Verkeersdrukte en wegwerkzaamheden
C
Aantal passagiers in de auto
D
Type muziek dat wordt afgespeeld in de auto

Slide 17 - Quizvraag

Hoe wordt 'rijtijd' gemeten?
A
Met een thermometer
B
Met een weegschaal
C
Met een stopwatch of tijdsregistratiesysteem
D
Met een meetlint

Slide 18 - Quizvraag

Wat betekent 'rijtijd' in het Nederlands?
A
Tijd die nodig is om van A naar B te rijden
B
Tijd besteed aan het spelen van een instrument
C
Tijd besteed aan koken
D
Tijd besteed aan het lezen van een boek

Slide 19 - Quizvraag

Als een hardloper 10 km/u rent, hoe lang duurt het om 20 kilometer te rennen?
A
2 uur
B
1.5 uur
C
1 uur
D
3 uur

Slide 20 - Quizvraag

Een vliegtuig vliegt met 900 km/u. Hoe lang duurt een vlucht van 1800 kilometer?
A
3 uur
B
4 uur
C
1 uur
D
2 uur

Slide 21 - Quizvraag

Een fietser rijdt 15 km/u. Hoe lang doet hij erover om 45 kilometer te fietsen?
A
4 uur
B
3 uur
C
5 uur
D
2 uur

Slide 22 - Quizvraag

Als een trein met een snelheid van 120 km/u vertrekt om 15:00 en moet 300 kilometer afleggen, hoe laat komt hij aan?
A
17:30
B
16:00
C
18:00
D
19:00

Slide 23 - Quizvraag

Hoeveel kilometer legt een auto af als hij 2 uur lang met een snelheid van 80 km/u rijdt?
A
160 kilometer
B
140 kilometer
C
180 kilometer
D
120 kilometer

Slide 24 - Quizvraag

Wat is een kwartier in minuten?
A
25 minuten
B
20 minuten
C
10 minuten
D
15 minuten

Slide 25 - Quizvraag

Hoeveel dagen zitten er in een week?
A
5 dagen
B
6 dagen
C
8 dagen
D
7 dagen

Slide 26 - Quizvraag

Wat is de juiste notatie voor half 12 's ochtends?
A
11:30
B
10:30
C
1:30
D
12:30

Slide 27 - Quizvraag

Hoeveel minuten zijn er in 2 uur?
A
60 minuten
B
150 minuten
C
90 minuten
D
120 minuten

Slide 28 - Quizvraag

Hoeveel seconden zitten er in een uur?
A
2400 seconden
B
3600 seconden
C
4000 seconden
D
3000 seconden

Slide 29 - Quizvraag