werkwoorden onregelmatig

Basiswerkwoorden
zij heb en hij ken
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Basiswerkwoorden
zij heb en hij ken

Slide 1 - Tekstslide

auswendig lernen!

Slide 2 - Tekstslide

auswendig lernen

Slide 3 - Tekstslide

Übersetze:
hij kan

A
Er könne
B
Er kann
C
Er kannt
D
Er könnt

Slide 4 - Quizvraag

Übersetze:
jij mag (toestemming)
A
du darfst
B
du magst
C
du darf
D
du mag

Slide 5 - Quizvraag

(wissen)
Er ___ nicht, ob er heute noch kommt.
A
wiss
B
wisst
C
weißt
D
weiß

Slide 6 - Quizvraag

(wollen)
Du _____ keine Hausaufgaben machen.

A
woll
B
will
C
willst
D
wollst

Slide 7 - Quizvraag

vervoeg het hele rijtje van het werkwoord 'sein'

Slide 8 - Open vraag

wij zijn in Frankrijk geweest

Slide 9 - Open vraag

wat heb jij in de vakantie gedaan?

Slide 10 - Open vraag

vond je het daar leuk?

Slide 11 - Open vraag

Ich stehe ... dem Haus
A
für
B
vor

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Wann benutzt man vor / für??

Slide 14 - Tekstslide