01 A2 12 April § 5.2 Future (4x)

• Engels
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Unit 5 > 1st lesson        2122

   This week's learning targets

•  I understand the learning targets on Planner Unit 5

•  I know how to use the 4 possibilities to describe the FUTURE 

•  I have worked on some of my learning targets § 5.2

 

Today's Learning targets

Planner Unit 5

Also see:  Magister (studiewijzer)  

Year 1

First......

1

2

Will  - Alle zinnen waarbij je in het Nederlands zullen of zal gebruikt.

Ik zal de deur openen. I will open the door.

To be going to - Alle zinnen waarbij je in het Nederlands gaan gebruikt.

We gaan zwemmen. We are going to swim

Reeds bekend  (heel kort)

1

zinnen waar je in het Ned. zullen of zal gebruikt

• Beloftes
• Dingen die je aanbiedt
• Voorspellingen zonder bewijs 
• Spontane beslissingen

Iets uitgebreider

Future = will

I will not read

you will not swim

he will not write

we will not sing

you will not dance

they will not walk

will + not = WON'T

Future = will

Shall I read ?

will you swim?

will he write?

Shall we  sing?

Will you dance?

Will they  walk ?

Dus:

bij I/we in een vraag gebruik je SHALL

Zinnen waar je in het Nederlands 'gaan' gebruikt 

• je bent iets van   plan
• Je ziet iets aankomen

2

2

Future = to be going to

Am I going to read ?

Are you going to swim?

Is he going to write?

Are we going to sing?

Are you going to dance?

Are they going to walk ?

3

 Present

simple

Tijden staan vast:

                - schema

                - rooster

                - dienstregeling

The train to Paris leaves at 09.12

3

Present continuous for the future

4

Gemaakte afspraken waarbij al veel is geregeld (tijd, plaats, met wie etc)

I am having a party next Saturday

He is moving to Germany in a few days

We are seeing a movie tonight

Present Continuous

4

        Dus...  4 soorten future

1

2

3

4

Present  simple - bv the train leaves/ the shops closes/ the shows begin

bij vastgestelde tijden.

Present continuous - I am having a party.   Dingen die je  hebt afgesproken en waarbij alles is geregeld (tijd, plaats, met wie etc)

Will  - Alle zinnen waarbij je in het Nederlands zullen of zal gebruikt.

Ik zal de deur openen. I will open the door.

To be going to - Alle zinnen waarbij je in het Nederlands gaan gebruikt.

We gaan zwemmen. We are going to swim

Open your book on page 226

 Uitgebreid

Open your book on page 190

Kort

Time to work on your learning targets § 5.2

•  I understand the learning targets on Planner Unit 5

•  I know how to use the 4 possibilities to describe the FUTURE 

•  I have worked on some of my learning targets § 5.2

 

Today's Learning targets