2HVE - Adjectives & Adverbs (2)

Welcome!
Please put your phone away and have a seat. Get your books, pencil case and notebook. You don't need a laptop today.

1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welcome!
Please put your phone away and have a seat. Get your books, pencil case and notebook. You don't need a laptop today.

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Today's planning:
Today's planning:
  • Reading / NGSL
  • Grammar - exercices
  • NGSL SO terug
  • Big test - Chapter 2 bespreken


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Reading
10 minutes - reading
Value each other's time by reading in silence, pleace.

If you forgot your book, study NGSL or vocabulary
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Question of the day:
What is your go to activity when you are visiting a new place or in this case a city?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Adjectives & Adverbs

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Grammar notes:


Take out your notebook and pen. 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ADJECTIVES

Slide 7 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
ADJECTIVES: bijvoeglijk nmw
Zegt iets over een noun = een zelfstandig naamwoord. Je kunt hierbij de 'wat' vraag stellen.
ADJECTIVES:
  • An awful song.
  • The song was awful. (na het werkwoord 'to be')
  • That tastes awful. (na werkwoorden die te maken hebben met zintuigen - to taste, to feel, to sound, etc.)

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ADVERBS: bijwoorden
Zegt iets over:

- Een werkwoord
- Een ander bijvoeglijk naamwoord
- Een ander bijwoord

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ADVERBS: bijwoorden
Je kunt hierbij de 'hoe' vraag stellen. Zegt iets over:

- Een werkwoord: My brother drives carefully.

- Een ander bijvoeglijk naamwoord: Frank is an extremely good singer.

- Een ander bijwoord: Frank sings absolutely beautifully.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ADVERBS: bijwoorden (vorm)
Vorm van het bijwoord:
- eindigt op 'ly'

Uitzonderingen:
  • Woorden die eindigen op medeklinker + y -> ily
easy -> easily
  • Woorden die eindigen op 'le'-> le wordt ly
terrible -> terribly

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ADVERBS: bijwoorden (vorm)
Uitzonderingen:
  • Woorden die eindigen op ic -> ally
fantastic -> fantastically
  • Woorden die niet veranderen -> fast / hard / long
  •  Woorden die een eigen bijwoord hebben
good -> well
Bijvoeglijk naamwoord: He is a good singer.
Bijwoord: He sings well.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Handig stappenplan:
  1. Kan je de 'wat'- vraag stellen? Gebruik dan een bijvoeglijk naamwoord:    GEEN ly
  2. Kan je de 'hoe' - vraag stellen?      Gebruik dan een bijwoord: + ly  
 ** Leer ook de uitzonderingen! Niet elk bijwoord schrijf je met: ly 

Werkt de wat/hoe vraag niet? volg dan de volgende stappen. Zegt het woord wat je moet invullen iets over een werkwoord? GEEN ly 
Zegt het woord wat je moet invullen iets over een zelfstandig naamwoord? x ly 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Example
Keith used to watch television in his room at bedtime.
Wie    -         doet        -          wat        -     waar       -      wanneer.

SVO (PT) - Subject - Verb - Object - Place - Time

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Adjectives and Adverbs


(bijvoegelijke naamwoorden en bijwoorden)

1. Frank is a good singer 
2. My brother is a careful driver.

An adjective describes something or someone, it says something about tne noun. 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Adjectives and Adverbs
1. Frank sings well. 
2. My brother drives carefully.

Adverbs (Bijwoorden) can describe other words. An adverb says, for example, how something has happened or how something is done. It tells you something about the verb.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

An adverb can also describe an adjective.

1. Frank is an extremely good singer.
2. My brother is an awfully careful driver.
3. It's an absolutely perfect video clip.


Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

An adverb can also describe anothe adverb in the sentence.

1. Frank sings absolutely beautifully.
2. My brother drives really well.
3. That clip was filmed extremely perfectly. 




Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

-ly
Most adverbs are formed by adding -ly after the adjective.
Beautiful - beautifully

Remember! Sometimes the spelling of the adverb changes. 
Terrible - terribly
Easy - easily

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Irregular  adverbs
There are also irregular adverbs. The adverb for good is  well - She's a good performer. She performs well

A few adverbs have the same form as the adjective.
Fast (snel), fair (sportief/eerlijk), low, high, hard, long, late, loud  and straight (onmiddelijk) - He's a fast driver, He drives fast






Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

koppelwerkwoorden 
- to be
- to look
- to appear
- to seem

Werkwoorden met  zintuigen

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

What is the difference between adjectives and adverbs?

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Adjectives and adverbs
She skates ....
A
fastly
B
fast

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Adjectives and adverbs
She sings.....
A
beautiful
B
beautifully

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Adjectives and Adverbs
It rains ...
A
Terrible
B
Terribly

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Adjectives and adverbs
The concert is .....
A
terribly
B
terrible

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Herhaling: Adjectives and adverbs
She skates ....
A
fastly
B
fast
C
fastily
D
fasty

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Adjectives and adverbs
They make ......... bread.
A
deliciously
B
delicious

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Adjectives and Adverbs
Adverbs zijn:
A
zelfstandige naamwoorden
B
bijvoeglijke naamwoorden
C
bijwoorden
D
werkwoorden

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Adjectives and adverbs
The game looks ...
A
cool
B
coolly

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Adjectives and adverbs
The garden is .....
A
beautifully
B
beautiful

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Adjectives and adverbs
She dances ......
A
wonderful
B
wonderfully

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Adjectives and adverbs
She skates ....
A
fastly
B
fast

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Adjectives and adverbs
The garden is .....
A
beautifully
B
beautiful

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Adjectives and adverbs
It tastes ....
A
good
B
well

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Adjectives and adverbs
She dances ......
A
wonderful
B
wonderfully

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Adjective or adverb?
Thanks, dinner tasted ____(wonderful).

Slide 40 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Adjective or adverb?
My mom is a__________ driver. (careful)

Slide 41 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Adjective or adverb?
You can__________ open this tin. (easy)

Slide 42 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Adjective or adverb?
My mom drives__________ . (careful)

Slide 43 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Adjective or Adverb?
"He ... accepted the offer." (happy)

Slide 44 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Could you give examples for (3) adverbs and (4) adjectives?

Slide 45 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Make 2 sentences with adjectives and 2 with adverbs.

Slide 46 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies