Klas 2 woordenboekgebruik LEESTOETS

Het gebruik van een woordenboek
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 25 min

Onderdelen in deze les

Het gebruik van een woordenboek

Slide 1 - Tekstslide

Kijk mee!
Kijk naar het filmpje en let goed op...
Er volgen zo meteen vragen over de inhoud van het filmpje.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

1. Welk van de onderstaande woorden vind ik WEL in het woordenboek?
A
afkortingen
B
verkleinwoord
C
zelfstandig naamwoord - enkelvoud
D
zelfstandig naamwoord - meervoud

Slide 4 - Quizvraag

2. De dame in het filmpje heeft het over de infinitief van een werkwoord. Wat is een infinitief eigenlijk?
A
vervoeging
B
de stam van een werkwoord
C
de ik-vorm
D
het hele werkwoord

Slide 5 - Quizvraag

3. Er wordt steeds gesproken over de context. Wat is de context?
A
betekenis
B
samenhang
C
verband
D
achtergrond

Slide 6 - Quizvraag

Signaalwoorden

Een signaalwoord is een verbindingswoord.

Slide 7 - Tekstslide

4. Welke van de volgende woorden is GEEN signaalwoord?
A
oder(=of)
B
doch(=toch)
C
aber(=maar)
D
mit(=met)

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de vertaling van de volgende signaalwoorden?

Slide 9 - Tekstslide

5. also

A
dus
B
want
C
daarom
D
of

Slide 10 - Quizvraag

6. ook
A
oder
B
auch

Slide 11 - Quizvraag

7. zum Beispiel

Slide 12 - Open vraag

8. aber

Slide 13 - Open vraag

9. weil

Slide 14 - Open vraag

Tot zover de signaalwoorden.
Nu verder met de werkwoorden.

Slide 15 - Tekstslide

Wat is de infinitief van het werkwoord in de zin?

De infinitief is het hele werkwoord.

Slide 16 - Tekstslide

10. Die Parkzeit ist unbegrenzt.
A
ist
B
sein
C
sind

Slide 17 - Quizvraag

11. Ein kostenfreies Parkticket gilt 10 Minuten.
A
gilt
B
gilten
C
gelten

Slide 18 - Quizvraag

12. Das Unternehmen verschenkt die Postkarten also - ...
A
verschenkt
B
verschenken
C
verschinken

Slide 19 - Quizvraag

13. Er macht die Menschen neugierig.

Slide 20 - Open vraag

Dat was de infinitief.
Dan gaan we verder met de zelfstandige naamwoorden.

Slide 21 - Tekstslide

Zoek de vertaling van de volgende woorden op in het woordenboek.

Slide 22 - Tekstslide

14. Ausfahrt
Schrijf betekenis 3 op.

Slide 23 - Open vraag

Meerdere betekenissen

Als een trefwoord duidelijk verschillende betekenissen heeft, worden de vertalingen genummerd met 1, 2 enz.
Kies de vertaling die het beste in de context past.

Slide 24 - Tekstslide

15. Verwaltung
Schrijf betekenis 2 op.

Slide 25 - Open vraag

16. Parkplatz
Welk lidwoord staat ervoor?

Slide 26 - Open vraag

17. Absatz
Schrijf betekenis 3 op.

Slide 27 - Open vraag

18. bestätigt
Schrijf de betekenis op van de infinitief (alleen eerste woord).

Slide 28 - Open vraag

19. Berufswechsel

Slide 29 - Open vraag

Samengesteld zelfstandig naamwoord

Dit is een zelfstandig naamwoord dat eigenlijk uit twee woorden bestaat: Beruf + Wechsel.

Deze woorden staan niet als één woord in het woordenboek, maar apart van elkaar. 

Slide 30 - Tekstslide

Uit welke twee woorden bestaan de volgende samengestelde zelfstandig naamwoorden?

Slide 31 - Tekstslide

20. Polizeipraktikum

Slide 32 - Open vraag

21. Kindheitstraum

Slide 33 - Open vraag

Ende 

Slide 34 - Tekstslide