Unit 5 (meervoud + woordvolgorde)

MEERVOUD
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

MEERVOUD

Slide 1 - Tekstslide

DOEL
  • Je begrijpt wat het meervoud is en hoe het gebruikt wordt.
  • Je kent de meervoudsregels en kunt ze toepassen.
  • Je kent de uitzonderingen.

Slide 2 - Tekstslide

Singular = enkelvoud
Plural = meervoud

Slide 3 - Tekstslide

Regel voor meervoud = woord + s
               1 dog - 3 dogs
    1 dog


   3 dogs

Slide 4 - Tekstslide

Meervoud
Regel: in het Engels maak je meervoud door -s aan een woord toe te voegen.

book > books
jacket > jackets
shoe > shoes

Slide 5 - Tekstslide

Woorden die eindigen op een medeklinker + y  
   -y verdwijnt en wordt - ies
                     
                 
  1 bunny                            4 bunnies

Slide 6 - Tekstslide

medeklinker + y --> ies

city --> cities
hobby --> hobbies
lorry --> lorries
klinker + y --> -s

day --> days
key --> keys
boy --> boys

Slide 7 - Tekstslide

      woorden die eindigen op ch, sh, s, ss, x, z
                             krijgen -es
                                    
          
  1 dress                           4 dresses

Slide 8 - Tekstslide

UITZONDERINGEN!

child--> children 
mouse --> mice   
woman--> women
man--> men

Slide 9 - Tekstslide

taxi
A
taxis
B
taxi's
C
taxies

Slide 10 - Quizvraag

baby
A
baby's
B
babys
C
babie's
D
babies

Slide 11 - Quizvraag

box
A
boxes
B
boxxes

Slide 12 - Quizvraag

monkey
A
monkys
B
monkies

Slide 13 - Quizvraag

Uniform
A
uniformes
B
uniform's
C
uniforms

Slide 14 - Quizvraag

hobby
A
hobbys
B
hobbies

Slide 15 - Quizvraag

butterfly
A
Butterflies
B
butterflys

Slide 16 - Quizvraag


 policeman
A
policemans
B
policemens
C
policemen

Slide 17 - Quizvraag

child
A
children
B
childs

Slide 18 - Quizvraag

strawberry
A
strawberries
B
strawberrys

Slide 19 - Quizvraag

elf
A
elfs
B
elves

Slide 20 - Quizvraag

mouse
A
mice
B
mouses
C
mices

Slide 21 - Quizvraag

pony
A
ponys
B
ponies

Slide 22 - Quizvraag

bus
A
busses
B
busess
C
buses

Slide 23 - Quizvraag

mouth
A
mouthes
B
mouth's
C
mouthies
D
mouths

Slide 24 - Quizvraag

model
A
modelles
B
modellen
C
models

Slide 25 - Quizvraag

body
A
bodys
B
bodies

Slide 26 - Quizvraag

Ik kan de meervoudsregels toepassen.
A
nee
B
ja
C
een beetje
D
twijfel

Slide 27 - Quizvraag

Unit 5  
2.1 Woordvolgorde
plaats  komt vóór tijd

Slide 28 - Tekstslide

Woordvolgorde.
Plaats en tijd  staan meestal achteraan in de zin.

Onthoud als ezelsbruggetje!-->    P I E T 
PLAATS   KOMT   VOOR   TIJD   (P komt voor de T)

We play  football in the park every weekend.
I'm going to London on Monday.

Slide 29 - Tekstslide

1 goes / 2 every day / 3 She / 4 to school

Slide 30 - Open vraag

2 football / 1 Eric / 3 after school / 4 plays / 5 in the park

Slide 31 - Open vraag

4 is making / 1 He / 3 at the moment / 2 breakfast / 5 in the kitchen

Slide 32 - Open vraag

3 to the club / 1 The girls / 2 go / 4 on Saturdays

Slide 33 - Open vraag

2 o'clock / 1 School / 3 at / 4 eight / 5 starts

Slide 34 - Open vraag

1 I / 2 home / 3 going / 4 am / 5 now

Slide 35 - Open vraag

1 Simon / 2 on Fridays / 4 the dishes / 3 washes

Slide 36 - Open vraag