Globalisering examentraining

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het best passend bij globalisering?
A
De groei van de totale wereldhandel
B
De verplaatsing van de wereldhandel
C
Steeds meer landen in de wereld die onderling gaan handelen
D
Dat alles meer globaal wordt in de wereld

Slide 2 - Quizvraag

Er zijn drie ontwikkelingen die verantwoordelijk zijn voor globaliseren. Welke hoort er NIET bij en is dus GEEN oorzaak van globalisering?
A
Steeds meer bedrijven ontwikkelingen zich als multinational
B
Landen openen hun grenzen voor internationale handel
C
De wereld krimpt door sneller transport en communicatie
D
Na de tweede wereldoorlog konden het oosten en het westen weer goed met elkaar omgaan.

Slide 3 - Quizvraag

2 uitspraken
I Door globalisering neemt het goederenverkeer in de wereld af
II Door globalisering ontstaat er een internationale arbeidsverdeling
A
Uitspraak I is juist Uitspraak II is onjuist
B
Uitspraak I is onjuist Uitspraak II is juist
C
Uitspraak I is onjuist Uitspraak II is onjuist
D
Uitspraak I is juist Uitspraak II is juist

Slide 4 - Quizvraag

De exploitatiekoloniën dienden in de 18-de eeuw als
A
leverancier van goedkope land- en mijnbouwproducten
B
goedkope werkplaats voor het maken van industrieproducten
C
leverancier van goedkope land- en mijnbouwproducten en afzetmarkt voor industrieproducten
D
als nieuw overzees vestigingsgebied

Slide 5 - Quizvraag

2 beweringen:
1. Een megastad is een voorbeeld van een wereldstad
2. Het verstedelijkingstempo van de perifere landen ligt op dit moment hoger dan in de centrumlanden
A
Beide beweringen zijn juist
B
Beide beweringen zijn onjuist
C
Bewering 1 is juist, 2 is onjuist
D
Bewering 1 is onjuist, 2 is juist

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een oorzaak van Global Shift?
A
Opdeling productieketen
B
Goedkoper transport
C
Lage lonen
D
Verdwijnende handelsgrenzen

Slide 7 - Quizvraag

Wat hoort niet bij Global Shift
A
De toenemende macht van de triade
B
Verplaatsing van productieketens
C
China
D
De nieuwe (economische) wereldorde

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de Lingua Franca van veel West-Afrikaanse landen?
A
Engels
B
Deze landen hebben geen lingua franca (nodig).
C
Swahili
D
Frans

Slide 9 - Quizvraag

Veel migratiestromen vanuit Syrië naar Europa zijn te verklaren vanuit de
A
Sociaal -culturele dimensie
B
Politieke dimensie
C
Economische dimensie
D
Natuurlijke dimensie

Slide 10 - Quizvraag

Wat verandert er door globalisering?
A
Absolute afstand
B
Relatieve afstand

Slide 11 - Quizvraag

Welke begrip hoort niet bij global shift
A
offshoring
B
lage lonen landen
C
secundaire sector
D
arbeidsextensief

Slide 12 - Quizvraag

Door globalisering neemt de regionale en sociale ongelijkheid toe in landen als India
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Wat is een gevolg van global shift?
A
De rol van de BRICS-landen in de wereldeconomie wordt kleiner.
B
Het kerngebied van de wereldeconomie verschuift van de Grote naar Atlantische Oceaan.
C
Mno's verplaatsen hun maakindustrie naar ontwikkelingslanden.
D
Er ontstaan meerder economische kerngebieden in de wereld

Slide 14 - Quizvraag

Welke rol speelt het centrum in de internationale arbeidsverdeling?
A
ze produceren grondstoffen
B
verwerken grondstoffen tot half- of eindproduct
C
ze doen onderzoek, ontwerp en verkoop
D
geen van deze 3 taken

Slide 15 - Quizvraag

Wat zijn de grootste voordelen van vervoer per container
A
Containerschepen hebben een hogere vaarsnelheid dan andere schepen
B
Wisselen van transportmiddel is veel gemakkelijker
C
Containervervoer is arbeidsintensief, dus schept veel werkgelegenheid
D
Bulkgoederen zoals steenkool en olie kunnen makkelijker vervoert worden

Slide 16 - Quizvraag

Nadelen van onze welvaart bij arme landen, het milieu of toekomstige generaties terecht laten komen
A
Vervuiling
B
Afwenteling
C
Ontbossing
D
Uitputting

Slide 17 - Quizvraag

2 beweringen:
1. Offshoring is de productie verplaatsen van centrum naar periferie en semi-periferie
2. Reshoring is het verplaatsen van de productie van de semi-periferie naar de periferie
A
Bewering 1 is juist, 2 onjuist
B
Bewering 2 is juist, 1 is onjuist
C
Beide beweringen zijn onjuist
D
Beide beweringen zijn juist

Slide 18 - Quizvraag

Waarom zal een bedrijf aan reshoring doen (het tegenovergestelde van offshoring)
A
Door geopolitieke spanningen
B
Door verschillen in cultuur
C
Minder afhankelijk van (onvoorspelbare) overheden
D
Werkgelegenheid in eigen land creëren.

Slide 19 - Quizvraag

2 beweringen:
1. Culturele globalisering kan leiden tot homogenisering
2. Culturele globalisering kan leiden tot heterogenisering
A
Bewering 1 is juist, 2 onjuist
B
Bewering 2 is juist, 1 is onjuist
C
Beide beweringen zijn onjuist
D
Beide beweringen zijn juist

Slide 20 - Quizvraag

Geef het begrip:
Er vertrekken meer mensen dan dat er bij komen in een land.
A
Migratiesaldo
B
Migrantenstroom
C
Arbeidsmigratie
D
Vertrekoverschot

Slide 21 - Quizvraag

Bij welke fase van het demografisch transitiemodel begint het geboortecijfer te dalen?
A
Fase 1
B
Fase 2
C
Fase 3
D
Fase 4

Slide 22 - Quizvraag

Welk begrip hoort niet in dit rijtje bij Zuid-Korea?
A
Vergrijzing
B
Demografische druk
C
Grijze druk
D
Vergroening

Slide 23 - Quizvraag

De VN-index is opgebouwd uit drie gegevens. Welke hoort daar niet bij?
A
analfabetisme
B
levensverwachting
C
werkgelegenheid
D
inkomen

Slide 24 - Quizvraag

Tekst
Tekst
De verdeling van de beroepsbevolking
geeft informatie over de welvaart in een land. De
cirkeldiagrammen tonen de verdeling van de 
beroepsbevolking in 3 verschillende landen.
Sleep de cirkeldiagrammen naar het 
bijbehorende land.
Nederland
Zuid-Afrika
Mali

Slide 25 - Sleepvraag

Bekijk het kaartje. Gaat dit over sociale ongelijkheid of regionale ongelijkheid?
A
sociale ongelijkheid
B
regionale ongelijkheid

Slide 26 - Quizvraag

2 beweringen:

1. Door diffusie wordt een cultuurgebied voortdurend van buitenaf beïnvloed
2. Het westerse cultuurgebied bevat landen uit alle continenten
A
Beide beweringen zijn juist
B
Beide beweringen zijn onjuist
C
Bewering 1 is juist, 2 onjuist
D
Bewering 1 is onjuist, 2 juist

Slide 27 - Quizvraag