Woordenschat blok 5

Woordenschat blok 5
p. 240-242 
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woordenschat blok 5
p. 240-242 

Slide 1 - Tekstslide

Woordraadstrategieën
Wat zijn het ook alweer? 

Slide 2 - Tekstslide

Woordraadstrategieën
Wat zijn het ook alweer? 

Een strategie om de betekenis van een onbekend woord af te leiden uit de tekst. 

Slide 3 - Tekstslide

Woordraadstrategieën
Welke ken je al? 

Slide 4 - Tekstslide

Woordraadstrategieën
Welke ken je al? 
1. Zoeken naar een synoniem (vriend - kameraad) 
2. Zoeken naar een antoniem (het tegengestelde) (sympathiek - onaardig) 
3. Zoeken naar een beschrijving in de tekst (sympathisanten - de mensen die de actie ondersteunen) 
4. Kijken naar de delen waaruit het woord is opgebouwd (slagingsnorm -> slagen + norm

Slide 5 - Tekstslide

Woordraadstrategieën
5. Zoeken naar een voorbeeld van een moeilijk begrip in de tekst. 
Voorbeeld: 
Ze heeft altijd al affiniteit met taal gehad. Zo schreef ze in haar jeugd al korte verhaaltjes, was ze goed in Nederlands op school en spreekt ze Engels op een hoog niveau. 


Slide 6 - Tekstslide

Woordraadstrategieën
5. zoeken naar een voorbeeld van een moeilijk begrip in de tekst. 
Voorbeeld: 
Ze heeft altijd al affiniteit met taal gehad. Zo schreef ze in haar jeugd al korte verhaaltjes, was ze goed in Nederlands op school en spreekt en leest ze Engels op een hoog niveau. 
Affiniteit = natuurlijke interesse, aantrekkingskracht

Slide 7 - Tekstslide

Maak nu opdracht 32, p. 242
Neem eerst de vetgedrukte woorden over in je schrift.

Bespreking over 10 minuten 

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 32
1 bezeten = totaal in beslag genomen
2 geniaal = heel slim
3 optimaal = zo goed mogelijk
4 ensemble = gezelschap van muzikanten
5 vergen = vragen, vereisen

6 coördinatie = afstemming
7 volwaardig = compleet
8 teweegbrengen = veroorzaken
9 redenering = gedachtegang
10 grandioos = enorm

Slide 9 - Tekstslide

Maak nu opdracht 31, p. 240 
Dit mag je met je buurman / buurvrouw doen. 

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 31
1 beweren = zeggen dat iets zo is
2 concurrent (de) = tegenstander
3 demonteren = uit elkaar halen
4 etmaal (het) = periode van 24 uur
5 evenaren = net zo goed zijn
6 exact = precies
7 hygiëne (de) = maatregelen om ervoor te zorgen dat iets schoon en gezond blijft

8 koers (de) = richting
9 nagenoeg = zo goed als
10 relatief = in verhouding
11 retourneren = terugsturen
12 star = stijf
13 summier = beknopt
14 variëren = veranderen, wisselen
15 vertonen = laten zien

Slide 11 - Tekstslide