P2 start VT woordenschat

Anatomie is?
A
De bouw van het lichaam van alle levende wezens.
B
Hoe het lichaam in elkaar zit en hoe het werkt.
C
Stofwisseling.
D
Bouw van het lichaam van de mens.
1 / 20
volgende
Slide 1: Quizvraag

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Anatomie is?
A
De bouw van het lichaam van alle levende wezens.
B
Hoe het lichaam in elkaar zit en hoe het werkt.
C
Stofwisseling.
D
Bouw van het lichaam van de mens.

Slide 1 - Quizvraag

Ouders hebben in Nederland meer keuzevrijheid en autonomie. Wat betekent 'autonomie'?
A
Geen recht om te kiezen wat ze willen.
B
afhankelijkheid
C
ondergeschiktheid
D
Het recht om zelf te bepalen wat je wilt.

Slide 2 - Quizvraag

Wat is autonomie?
A
dat je zelf keuzes mag maken
B
dat je moet luisteren naar het gezag

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de definitie van methodieken?
A
Modellen en strategieën om systematisch te werken
B
Modellen en strategieën om deskundig te werken
C
methoden, ondersteuningswijzen, Modellen of strategieën om planmatig te werken.
D
Modellen en strategieën om wisselend te werken

Slide 4 - Quizvraag

wat is een methodiek
A
Een theorie
B
een doel
C
Een werkwijze
D
een behandelplan

Slide 5 - Quizvraag

Wat zijn de kenmerken van een geriatrische zorgvrager?
A
verminderde reservefunctie
B
polyfarmacie
C
multiple pathologie
D
alle antwoorden zijn goed

Slide 6 - Quizvraag

Geriatrie is....
A
Het normale proces van ouder worden
B
Het normale geestelijke proces van ouder worden
C
Lichamelijke problemen bij ouder worden
D
Psychische problemen bij ouder worden (bv dementie)

Slide 7 - Quizvraag

Stelling: Geriatrische patiënten zijn meestal oud, maar lang niet alle oude patiënten zijn geriatrisch
A
Eens
B
Oneens

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent cognitief?
A
Sociaal
B
Mate van informatie kunnen verwerken
C
Mate van goed kunnen bewegen
D
mate van nadenken

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de geriatrie?
A
Wetenschap die ziektes rondom veroudering onderzoekt
B
Wetenschap die proces van veroudering onderzoekt

Slide 10 - Quizvraag

Draaglast is
A
Wat je in je leven aankunt
B
Wat je in je leven aan leuke ervaringen krijgt
C
Wat je in je leven aan nare ervaringen krijgt
D
Wat je in je leven de moeite waard vindt

Slide 11 - Quizvraag

Ben je zelf een individu?
A
Nee
B
Ja

Slide 12 - Quizvraag

Wat is een individu?
A
Een groep mensen met dezelfde interesses
B
Een activiteit
C
Iemand alleen
D
Een bespreking

Slide 13 - Quizvraag

cognitief
A
verstandelijk
B
met drank
C
vol overtuiging

Slide 14 - Quizvraag

Wat betekent cognitief?
A
Dat je veel beweegt
B
Dat gaat over kennis en denken
C
Dat je veel stress hebt.

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een individu?
A
B
C
D

Slide 16 - Quizvraag

draaglast is....
A
De hoeveelheid spanning of druk die iemand ervaart
B
de belasting die iemand aankan
C
Een slecht verleden wat iemand met zich mee draagt
D
natuurlijk verdedigingsmechanisme

Slide 17 - Quizvraag

"Draagkracht"
Wat bekent draagkracht in de psychiatrie ?
A
Iemands vermogen om bepaalde gewichten te dragen.
B
De kracht die vrouwen hebben om de zwangerschap te dragen
C
Iemands vermogen om bepaalde lasten (in figuurlijke zin) te dragen
D
Wat iemand in figuurlijke zin te dragen heeft. De hoeveelheid spanning of druk die iemand ervaart

Slide 18 - Quizvraag

Draagkracht is dus
A
het aantal mensen dat ergens woont
B
de hoeveelheid grondstoffen dat in de bodem zit
C
het vermogen van de aarde om er een bepaald aantal mensen te laten wonen
D
het vermogen van de aarde om zich te herstellen nadat de mens het heeft beschadigd.

Slide 19 - Quizvraag

Geef een synoniem voor het woord 'stadia'.
A
opmerkingen
B
uitkomsten
C
begrenzing
D
perioden

Slide 20 - Quizvraag