K4 Verbanden

Verbanden Kader 4
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Verbanden Kader 4

Slide 1 - Tekstslide

Herken alle verbanden

Slide 2 - Tekstslide

Los op met inklemmen betekent:
A
Getallen invullen in de formule
B
Getallen invullen om tot de juiste uitkomst te komen (=gokken)
C
Een vergelijking oplossen

Slide 3 - Quizvraag

Wat zijn variabelen in een formule
A
getallen
B
woorden en/of letters
C
letters en getallen

Slide 4 - Quizvraag

Hoe heet dit verband?
A
lineair verband
B
hyperbolisch verband
C
kwadratisch verband
D
periodiek verband

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de hoogte in meter na 30 minuten?
A
kan je niet weten
B
1 meter
C
8 meter
D
3 meter

Slide 6 - Quizvraag

Welke grafiek hoort bij een wortelverband?
A
plaatje 1
B
plaatje 2
C
plaatje 3
D
plaatje 4

Slide 7 - Quizvraag

Welk verband hoort bij deze formule
y=4x5+3
A
Exponentieel verband
B
Kwadratisch verband
C
Machtsverband
D
Lineair verband

Slide 8 - Quizvraag

Dit machtsverband herken je aan de macht of exponent 5

y=4x5+3
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Welk verband hoort er bij deze formule?
A
Lineair verband
B
Wortelverband
C
Kwadratisch verband
D
Wortelverband

Slide 10 - Quizvraag

De grafiek van een kwadratisch verband is een .....
A
hyperbool
B
stijgende lijn
C
berg- of dalparabool

Slide 11 - Quizvraag

Belangrijk bij het invullen in een kwadratisch verband is dat je haakjes gebruikt als je het intypt in je rekenmachine
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Welk verband hoort bij deze grafiek?
A
Recht evenredig verband
B
Kwadratisch verband
C
Omgekeerd evenredig verband
D
Wortelverband

Slide 13 - Quizvraag

Als er in een tabel geen regelmaat is, kan je dan een lineaire formule maken?
A
ja
B
nee

Slide 14 - Quizvraag

formules maken bij een tabel


Formule maken van een tabel met lineair verband:
  • Kijk welke variabelen er in de tabel staan. 
  • Onderste staat rechts van het = teken,
  • Bovenste staat aan de linkerkant van het = teken.
  • De richtingscoefficient vind je door naar de regelmaat te kijken per stap.
  • Het begingetal vind je door onder de 0 te kijken in de tabel.

Slide 15 - Tekstslide

Wat is H = 20 + 3a voor verband?
A
lineair(stijgend)
B
evenredig verband
C
lineair(dalend)
D
omgekeerd evenredig

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de richtingcoefficient?
A
60
B
20
C
1

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het begingetal?
A
60
B
20
C
40

Slide 18 - Quizvraag

Welke formule hoort hierbij?
A
prijs = 60 + 20 x tijd
B
prijs = 20 + 60 x tijd
C
prijs = 40 + 20 x tijd
D
tijd = 40 + 20 x prijs

Slide 19 - Quizvraag

Welke formule heeft als begingetal 2?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 20 - Quizvraag

Welke formule(s) heeft/hebben er een daalgetal?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het
begingetal?
A
60
B
40
C
20
D
Dat kan je niet weten!

Slide 22 - Quizvraag

Maak van alle onderdelen en bestaande formule
variabele onder in de tabel
Begingetal
r.c.
=
+
x
variabele boven in de tabel

Slide 23 - Sleepvraag

Lineaire formule
In een lineaire formule hebben we een begingetal (kan ook 0 zijn) en een richtingscoefficient (afgekort r.c.). De r.c. wordt soms ook daalgetal of stijggetal genoemd.

Het begingetal is het vaste bedrag in de formule, 
de r.c. het getal voor de variabele.

Slide 24 - Tekstslide

Ik wil bij een grafiek een formule schrijven. Waarmee begint de formule?
A
variabele bij de horizontale as
B
variabele bij de verticale as
C
Begingetal
D
Stijg- of daalgetal

Slide 25 - Quizvraag

Maak de algemene formule bij een grafiek
variabele verticale as
Begingetal
r.c.
=
+
x
variabele horizontale as

Slide 26 - Sleepvraag

Wat is het begingetal bij deze grafiek?
A
500
B
0
C
100
D
5

Slide 27 - Quizvraag

Wat is de richtingcoëfficiënt bij deze grafiek?
A
400
B
100
C
-100
D
-500

Slide 28 - Quizvraag

Welke formule past bij deze grafiek?
A
b = 25t - 75
B
b = 75 - 25t
C
b = 25 + 75t
D
b = 75 + 25t

Slide 29 - Quizvraag

Dit is een exponentieel verband met begingetal 380 en groeifactor 1,25

Slide 30 - Tekstslide

Wat is de procentuele toename bij een groeifactor 1,4?
A
14%
B
40%
C
140%

Slide 31 - Quizvraag

Wat is de procentuele afname bij een groeifactor van 0,75?
A
-75%
B
175%
C
-25%

Slide 32 - Quizvraag

Ik stort 400 euro op mijn bankrekening en ontvang 2% rente per jaar. Welk verband hoort hierbij?
A
lineair verband
B
kwadratisch verband
C
exponentieel verband
D
hyperbolisch verband

Slide 33 - Quizvraag

Ik stort 400 euro op mijn bankrekening en ontvang 2% rente per jaar. Welke groeifactor hoort hierbij?
A
120
B
102
C
1,2
D
1,02

Slide 34 - Quizvraag

Is er sprake van een exponentieel verband?
A
Ja
B
Nee

Slide 35 - Quizvraag

Hoe toon je aan dat dit de tabel is van een exponentieel verband?
A
van alle getallen het rechtse getal delen door het linkse getal en geeft dezelfde uitkomst
B
berekenen hoeveel er per keer bij komt
C
berekenen hoeveel er per keer af gaat

Slide 36 - Quizvraag

Bereken de groeifactor bij
dit exponentieel verband
A
440 : 400 = 1,1
B
440 - 400 = 40
C
400 : 440 = 0,91

Slide 37 - Quizvraag

Schuif de grafieken naar de juiste plek. 1 grafiek kan je niet plaatsen!
Welke grafieken stijgt steeds langzamer
Welke grafiek stijgt steeds sneller?
Welke grafiek is periodiek?
Welke grafiek daalt steeds langzamer?
Welke grafiek stijgt steeds met dezelfde snelheid?

Slide 38 - Sleepvraag