Werk

Werk
 De betekenis van werk
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Werk
 De betekenis van werk

Slide 1 - Tekstslide

Betekenis werk
Werk = het betaald of onbetaald verlenen van een dienst of het maken van een product voor jezelf of anderen.

Er zijn 4 soorten werk:
- Betaald werk
- Vrijwilligerswerk
- Hobby
- Huishoudelijk werk

Slide 2 - Tekstslide

Waarom werken we? - I
- Geld
- Sociale contacten
- Zelfontplooiing
- Status / waardering / maatschappelijke positie
- Regelmaat
- Zekerheid

Slide 3 - Tekstslide

Waarom werken we? - II
Volgens Maslow heeft ieder mens vijf basisbehoeften

Al deze behoeften samen vormen de piramide van Maslow

Slide 4 - Tekstslide

Piramide van Maslow
1 = 1e levensbehoeften -> eten, drinken, kleding en onderdak

2 = zekerheid en veiligheid -> bv. Van een vast inkomen

3 = ergens bij horen -> mensen willen zich “nuttig” voelen (dat je belangrijk bent)

Slide 5 - Tekstslide

Piramide van Maslow
4 = waardering en erkenning-> mensen willen graag “status”. Hoe groter de waardering, hoe meer tevreden mensen zijn.

5 = je dromen waarmaken / je doelen bereiken. Voor bijna niemand te bereiken. Als je namelijk je droom hebt bereikt, is er altijd wel weer een nieuwe droom. En dromen kosten meestal geld.

Slide 6 - Tekstslide

Vaardigheden
Als je gaat werken heb je bepaalde capaciteiten nodig. Dat zijn vaardigheden.
Bv. Een bejaardenverzorger moet veel geduld hebben

Slide 7 - Tekstslide

Wit of zwart werk
Er zijn 2 soorten werk:
a. Zwart werk: je hoeft geen loonbelasting te betalen en je krijgt niet doorbetaald bij ziekte en ongevallen.
b. Wit werk: je moet wel loonbelasting betalen en krijgt wel doorbetaald bij ziekte en ongevallen

In Nederland heb je recht op een inkomen vanaf 18 jaar: of via een baan of via een uitkering.
c. vrijwilligerswerk 

Slide 8 - Tekstslide

Waarom werk jij?
Maak een mindmap over wat werken voor jou betekent. Verwerk daarin;
1. Waarom werk jij? 
2. Wat voor soort werk zie jij jezelf over 5-10 jaar doen?
3. Welke opleiding/diploma denk jij hiervoor nodig te hebben?
4. Welke vaardigheden heb je daarbij nodig? En over welke vaardigheden beschik je nu?
5. Wat zijn jou talenten?

Slide 9 - Tekstslide

Werk
Paragraaf 2: Arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden

Slide 10 - Tekstslide

2.1 Arbeidsomstandigheden
Mensen die werken moeten dat doen in bepaalde arbeidsomstandigheden (de manier waarop je je werk moet doen, bv. Veel lawaai, slechte stoel, etc). 

Deze arbeidsomstandigheden zijn geregeld in de
ARBO-wet (= ARBeidsOmstandighedenwet).

Als je een klacht hebt, kan je naar de ARBO-dienst en die gaat kijken of de klacht terecht is. Het bedrijf krijgt dan een waarschuwing of boete.

Slide 11 - Tekstslide

De Arbowet
In de ARBO-wet is geregeld:
- Veiligheid: bv. Veilige machines, vluchtroutes bij brand
- Gezondheid: bv. Niet roken in een gebouw, niet werken met gevaarlijke stoffen
- Welzijn: bv. Niet te saai werk

Slide 12 - Tekstslide

2.2 Arbeidsvoorwaarden
Arbeidsvoorwaarden zijn de afspraken die je maakt voordat je ergens gaat werken. Deze gaan in op het moment dat je aan je baan begint.

Slide 13 - Tekstslide

Arbeidscontract
Arbeidsvoorwaarden staan in een arbeidscontract. Er zijn 2 soorten contracten:

a. Individueel: geldt voor 1 bepaald persoon. Bv salaris
b. Collectief: dat heet een Collectieve ArbeidsOvereenkomst (CAO): geldt voor alle werknemers in een bepaald bedrijf. Bv. Aantal vakantiedagen.

Slide 14 - Tekstslide

De belangrijkste arbeidsvoorwaarden zijn:
- Salaris
- Werktijden / uren
- Vakantiedagen
- Functie
- proeftijd

Slide 15 - Tekstslide

Maken
Zoek antwoord op volgende vraag-en en bespreek  het met je groepje;
- Zoek 2 vacature voor de functie Bedrijfsadministrateur niv 4 mbo. 
Wat is het startsalaris?
Wat is het maximale wat je als Bedrijfsadministrateur kunt verdienen? 
Zijn er doorgroei mogelijkheden?
Zou je voor dat geld willen werken? Waarom wel of niet?

Slide 16 - Tekstslide

Werk
Paragraaf 4: De arbeidsmarkt

Slide 17 - Tekstslide

Arbeidsmarkt = de plaats waar vraag en aanbod elkaar ontmoeten
Wie is de '' vraag'' en wie is dan het ''aanbod''?

Slide 18 - Open vraag

4.1 Wat is de arbeidsmarkt?
  • Arbeidsmarkt = de plaats waar vraag en aanbod elkaar ontmoeten

  • Wie is de “vraag”? werkgever
  • Wie is het “aanbod”? werknemers

  • Arbeidsmarkt is de vraag naar arbeidskrachten en het aanbod van arbeidskrachten.

Slide 19 - Tekstslide

Wanneer is er sprake van werkgelegenheid? 
Als de vraag groter is dan het aanbod: er worden meer banen aangeboden door de werkgever dan dat er mensen zijn die zich aanbieden voor een baan.

Slide 20 - Tekstslide

Wanneer is er sprake van werkloosheid?
Als het aanbod groter is dan de vraag: er zijn meer mensen die zich aanbieden voor een baan, dan dat er banen beschikbaar zijn.

Slide 21 - Tekstslide

Arbeidssectoren
Werk kan je verdelen in 4 sectoren:

  1.  primaire sector: landbouw, veeteelt, visserij en mijnbouw
  2.  secundaire sector: industrie en ambacht (schoenmaker, meubelmaker)
  3. tertiaire sector: beroepen die zoveel mogelijk winst willen maken (reisbureau, horeca, kledingwinkel, boekwinkel)
  4.  quartaire sector: beroepen die NIET uit zijn op het maken van winst: onderwijs, politie, dokter, brandweer

Slide 22 - Tekstslide

4.2 Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt
Tegenwoordig doen steeds meer mensen flexwerk (= flexibel werk): werk dat je op verschillende tijdstippen kan uitvoeren of werk waarbij je niet elke week evenveel uren werkt.

Slide 23 - Tekstslide

Welke ontwikkelingen op de arbeidsmarkt zijn er?

Slide 24 - Woordweb

Verschuiving werkgelegenheid
Er heeft een verschuiving op de arbeidsmarkt plaatsgevonden: er werken steeds minder mensen in primaire sector (reden: landbouw in buitenland is goedkoper, landbouwgrond is nodig voor huizen). In de tertiaire sector gaan juist steeds meer mensen werken (wij willen tegenwoordig 24/7 dienstverlening).

Slide 25 - Tekstslide

Automatisering of digitalisering
Tegenwoordig wordt steeds meer werk gedaan met computers. Dat kan op 2 manieren:

1. automatisering: handwerk wordt overgenomen door machines. Het gaat vooral om laaggeschoold werk.
2. informatisering: papierwerk wordt nu opgeslagen op de computer. 

Slide 26 - Tekstslide

Maken

Slide 27 - Tekstslide

Werk
Paragraaf 5: Hoe kom je aan werk?

Slide 28 - Tekstslide

5.1 Op zoek naar een baan
Er zijn verschillende manieren om aan een baan te komen:

- Solliciteren via een vacature in de krant of op internet
- Uitzendbureau: geen vast contract (max. 6 maanden) en je moet een deel van je loon afstaan
- UWV werkbedrijf: wel uitzicht op een vast contract en je kan hier ook sollicitatiecursussen volgen
- Open sollicitatie: je stuurt een sollicitatiebrief naar het bedrijf waar je wilt werken, zonder dat je weet of er werk is.
- Netwerken: via vrienden, familie, etc.

Slide 29 - Tekstslide

5.2 Kansen op de arbeidsmarkt
Er zijn een aantal groepen mensen die problemen hebben op de arbeidsmarkt. Het gaat om:

1. Mensen met een migratie-achtergrond: zij hebben niet altijd het juiste diploma of zijn te laag geschoold. Ook worden allochtonen soms gediscrimineerd bij sollicitatie door de werkgever. En allochtonen spreken niet altijd even goed Nederlands

Oplossing:
- Bijscholing
- NT2 cursus (Nederlands als tweede taal)
- Discriminatie valt niet op te lossen

Slide 30 - Tekstslide

2. Laaggeschoolden: laaggeschoold werk verdwijnt, omdat dat door machines wordt overgenomen.  
Oplossing: bijscholing of omscholing

Slide 31 - Tekstslide

3.  Vrouwen: vrouwen die kinderen hebben gekregen gaan vaak deeltijd werken. Dat is duurder voor de werkgever en er zijn ook minder deeltijdbanen. Vrouwen gaan ook met zwangerschapsverlof en moeten worden vervangen. Dat vinden werkgevers te duur. Vrouwen worden ook minder aangenomen voor leidinggevende functies.
 
Oplossing:
- Meer deeltijdbanen
- Een verplicht aantal vrouwen aannemen in leidinggevende functies
- Meer flexwerk en thuiswerk

Slide 32 - Tekstslide

4. Gehandicapten: werkgevers zijn vaak “bang” om gehandicapten aan te nemen. Ze denken dat ze veel ziek zijn, dat het duur is, etc.

Oplossing: werkgevers krijgen van de overheid extra geld als zij gehandicapten in dienst nemen.

Slide 33 - Tekstslide

Werk
Paragraaf 6: Werkeloosheid

Slide 34 - Tekstslide

6.1 Soorten werkeloosheid
Er zijn 4 soorten werkloosheid:
a. Seizoenswerkloosheid: werkloosheid die alleen in een bepaald seizoen voorkomt. Bv. Aardbeienplukker, strandwachter, buitenschilder

b. Structurele werkloosheid: banen die voor altijd verdwijnen. Bv. Een fabriek in NL sluit, omdat men de productie in het buitenland gaat doen of omdat machines het werk van mensen overnemen.

Slide 35 - Tekstslide

c. Conjuncturele werkloosheid: werkloosheid die afhankelijk is van de stand van de economie. Slechte economie = veel werkloosheid (= laagconjunctuur). Goede economie = weinig werkloosheid ( = hoogconjunctuur). Bv. Tijdens de economische crisis moeten veel meubelwinkels sluiten, omdat niemand meubels koopt.

d. Frictiewerkloosheid: er is wrijving tussen vraag en aanbod. Er is een ander aanbod dan dat er mensen gevraagd worden. Bv. Er is aanbod van mensen die willen werken als slager, maar er worden bakkers gevraagd.

Slide 36 - Tekstslide

6.2 Gevolgen van werkeloosheid
Er zijn een aantal gevolgen die persoonlijk zijn:
- Onzekerheid (“ben ik niet goed genoeg”)
- Minderwaardigheidsgevoel
- Je loopt achterstand op
- Inkomen gaat omlaag
- Ze weten niet hoe ze hun vrije tijd moeten invullen

Slide 37 - Tekstslide

Er zijn een aantal gevolgen voor de samenleving:
- De samenleving moet (via de overheid) de werkloosheidsuitkeringen van werklozen betalen
- Er ontstaat een tweedeling tussen arm en rijk.

Slide 38 - Tekstslide

Maken
Blz 57. 1/2/3/4
Blz 60. 9
Blz 63. 15


Slide 39 - Tekstslide