1TH Formuleren: verwijswoorden H5
1 / 18
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Is dat het meisje aan wie jij je boek gaf?
Aan wie verwijst naar:
Aan wie verwijst naar:
________
A
dat
B
het meisje
C
je boek
D
jij
Slide 3 - Quizvraag
De poes van de buurvrouw is heel lief, die wil echt alleen maar spelen.
Die verwijst naar:
Die verwijst naar:
____
A
de poes
B
de poes van de buurvrouw
C
de buurvrouw
D
heel lief
Slide 4 - Quizvraag
De toneelvereniging zal haar voorstelling dit jaar in de Nobelaer geven.
Haar verwijst naar:
Haar verwijst naar:
_____
A
De toneelvereniging
B
voorstelling
C
dit jaar
D
in de Nobelaer.
Slide 5 - Quizvraag
Het was vervelend dat ik in mijn vakantie kiespijn kreeg.
Het verwijst naar:
Het verwijst naar:
____
A
mijn vakantie
B
was vervelend
C
kiespijn
D
dat ik in mijn vakantie kiespijn kreeg
Slide 6 - Quizvraag
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Vul een passend verwijswoord in:
Suus bezocht haar opa en gaf ___ een tijdschrift.
Suus bezocht haar opa en gaf ___ een tijdschrift.
Slide 9 - Open vraag
Vul een passend verwijswoord in:
Morgen kiest het verenigingsbestuur ___ nieuwe voorzitter.
Morgen kiest het verenigingsbestuur ___ nieuwe voorzitter.
Slide 10 - Open vraag
Vul een passend verwijswoord in:
Heb jij de adressen van alle honkbalteamleden? Wil je me ___ even e-mailen?
Heb jij de adressen van alle honkbalteamleden? Wil je me ___ even e-mailen?
Slide 11 - Open vraag
Vul een passend verwijswoord in:
Het meisje ___ op de cover van de Yes staat, is de zus van mijn vriendin.
Het meisje ___ op de cover van de Yes staat, is de zus van mijn vriendin.
Slide 12 - Open vraag
Vul een passend verwijswoord in:
Waar is mijn mobieltje? Ik ben ___ al dagen kwijt.
Waar is mijn mobieltje? Ik ben ___ al dagen kwijt.
Slide 13 - Open vraag
Vul een passend verwijswoord in:
In de studiewijzer staat de stof ___ jullie moeten leren voor het volgende proefwerk.
In de studiewijzer staat de stof ___ jullie moeten leren voor het volgende proefwerk.
Slide 14 - Open vraag
Vul een passend verwijswoord in:
Jasper stelde zich voor aan de directrice en gaf ___ een hand.
Jasper stelde zich voor aan de directrice en gaf ___ een hand.
Slide 15 - Open vraag
Heb jij ___ dat je moet maken al af?
A
de opdracht
B
het werkstuk
