1HV Formuleren: verwijswoorden paragraaf 3 en 4

DOEL
formuleren: 
verwijswoorden
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

DOEL
formuleren: 
verwijswoorden

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik kan op de juiste manier met deze, die, dit en dat verwijzen naar mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden.

  • Ik kan op de juiste manier met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden verwijzen naar mnl, vrl en onz woorden.

Slide 2 - Tekstslide

VERWIJSWOORDEN
Verwijswoorden verwijzen meestal 
naar een woord dat al eerder genoemd is.

VB: De man die daar loopt, is mooi.

Slide 3 - Tekstslide

Is dat het meisje aan wie jij je boek gaf?
Aan wie verwijst naar:
________
A
dat
B
het meisje
C
je boek
D
jij

Slide 4 - Quizvraag

De poes van de buurvrouw is heel lief, die wil echt alleen maar spelen.
Die verwijst naar:
____
A
de poes
B
de poes van de buurvrouw
C
de buurvrouw
D
heel lief

Slide 5 - Quizvraag

De toneelvereniging zal haar voorstelling dit jaar in de Nobelaer geven.
Haar verwijst naar:
_____
A
De toneelvereniging
B
voorstelling
C
dit jaar
D
in de Nobelaer.

Slide 6 - Quizvraag

Verwijswoorden


de-woorden: verwijs met deze of die



het-woorden: verwijs met dit of dat

de-woorden en het-woorden
Deze deur is op slot, maar die daar is wel open.
(de deur)
Dat paard is wild, maar dit hier is rustig.
(het paard)

Slide 7 - Tekstslide

Verwijswoorden


vrouwelijke woorden: verwijs met zij of haar


mannelijke woorden: verwijs met hij of zijn


onzijdige woorden: verwijs met het of zijn

vrouwelijk / mannelijk / onzijdig
Als mijn tante komt logeren, neemt zij haar hondjes mee.
Ben gaat zwemmen en hij neemt zijn duikbril mee.
Het rugbyteam behaalde zijn eerste beker.

Slide 8 - Tekstslide

Vul een passend verwijswoord in:
Suus bezocht haar opa en gaf ___ een tijdschrift.

Slide 9 - Open vraag

Vul een passend verwijswoord in:
Morgen kiest het bestuur ___ nieuwe voorzitter.

Slide 10 - Open vraag

Vul een passend verwijswoord in:
Het meisje ___ op de cover van de Yes staat, is de zus van mijn vriendin.

Slide 11 - Open vraag

Vul een passend verwijswoord in:
Waar is mijn mobieltje? Ik ben ___ al dagen kwijt.

Slide 12 - Open vraag

Vul een passend verwijswoord in:
In de studiewijzer staat de stof ___ jullie moeten leren voor het volgende proefwerk.

Slide 13 - Open vraag

Vul een passend verwijswoord in:
Jasper stelde zich voor aan de directrice en gaf ___ een hand.

Slide 14 - Open vraag

Heb jij ___ dat je moet maken al af?
A
de opdracht
B
het werkstuk

Slide 15 - Quizvraag

Leerdoelen
  • Ik kan op de juiste manier met deze, die, dit en dat verwijzen naar mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden.

  • Ik kan op de juiste manier met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden verwijzen naar mnl, vrl en onz woorden.

Slide 16 - Tekstslide

Weektaak (voor dinsdag af)
Maken en nakijken:
  • Opdr 1 en 2 (blz. 234)
  • Opdr 2 en 3 (blz. 236)



Slide 17 - Tekstslide