lessen meesterproef 1 communicatie les 3 Hoofdletters & leestekens

Hoofdletters en leestekens
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Hoofdletters en leestekens

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen
Aan het eind van deze les weet je wanneer je hoofdletters en leestekens moet gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer gebruik je 
een hoofdletter?

Slide 3 - Woordweb

Wanneer gebruik je hoofdletters?
1: begin van een zin
Aan het begin van een zin:
  • Je begint een zin met een hoofdletter.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Regel 1: begin van een zin
Als de zin met een cijfer of symbool begint, schrijf je geen hoofdletter aan het begin van de zin.
  • €15 betaalde hij voor het boek.
  • 86 jaar geleden werd mijn opa geboren.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed geschreven?
A
vandaag Is het mooi weer.
B
vandaag is het mooi weer.
C
Vandaag is het mooi weer.
D
vAndaag is het mooi weer.

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed geschreven?
A
50 Jaar geleden is mijn oma geboren.
B
50 jaar Geleden is mijn oma geboren.
C
50 jaar geleden is mijn oma geboren.
D
50 jaar geleden is mijn Oma geboren.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

2: namen van personen
Je schrijft een hoofdletter bij voornamen en achternamen, doopnamen en voorletters:
  • Elisabeth Sarah Jansen

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2: namen van personen
Als er voor het tussenvoegsel geen voornaam of voorletter wordt genoemd, krijgt het tussenvoegsel wel een hoofdletter.
  • meneer De Vries

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed geschreven?
A
Wanneer gaat meneer Jansen slapen?
B
Wanneer gaat Meneer Jansen slapen?
C
Wanneer gaat meneer jansen slapen?

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed geschreven?
A
Lisa de Vries
B
Lisa De Vries
C
Lisa De Vries
D
Lisa De Vries

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

3: namen van organisaties, merken, producten
Organisaties, merken en producten krijgen een hoofdletter.
  • Apple
  • Verenigde Naties
Soms gebruiken bedrijven de hoofdletters afwijkend, je neemt dit dan over.
  • iPhone

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed geschreven?
A
Wil jij een pepsi max?
B
Wil jij een Pepsi Max?
C
Wil jij een Pepsi max?

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed geschreven?
A
Amazon of Ebay?
B
Amazon of EBay?
C
Amazon of eBay?

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

3: aardrijkskundige namen, volken, talen.
Bij  namen van landen, steden, rivieren enzovoort gebruik je een hoofdletter.
  • Eindhoven
  • Amerikaanse president
Ook bij volken, talen of dialecten gebruik je een hoofdletter.
  • De Franse Fransman spreekt Frans
  • Limburgs dialect

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geen hoofdletters


  • Bij namen van dagen (maandag, dinsdag, woensdag, etc.)
  • Bij namen van maanden (januari, februari, maart, etc.)
  • Bij namen van seizoenen (herfst, lente, winter, zomer)
  • Bij namen van windstreken (oost, west, zuid, noordwest, etc.)


Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed geschreven?
A
noord-brabant
B
Noord-brabant
C
Noord-Brabant
D
noord-Brabant

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed geschreven?
A
Met ananas erop is het geen Italiaanse pizza!
B
Met ananas erop is het geen italiaanse pizza!

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed geschreven?
A
Woon jij aan de amstellaan?
B
Woon jij aan de Amstellaan?

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed geschreven?
A
December
B
december

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord moet niet met een hoofdletter?
A
kerst
B
femke
C
basisschool de wegwijzer
D
december

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je:
engelse drop
A
Engelse drop
B
engelse drop
C
Engelse Drop
D

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je:
januari
A
Januari
B
januari

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag.
Maak opdracht opdracht 1 en 2 in je leerlingboek

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leestekens.

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bij welke zin hoort het vraagteken?
A
Ik wil weer terug naar school
B
Geef me onmiddellijk mijn pen terug
C
stem je op onze partij
D
ik heb een telefoon gekregen

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer gebruik je een uitroepteken?
A
Als je een zin extra nadruk wilt geven.
B
Na het einde van een zin.
C
Na een uitroep of bevel.

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welke zin past het uitroepteken het best?
A
Wil je meteen naar huis komen
B
Ga onmiddellijk uit mijn weg
C
Ik loop me ongelooflijk te vervelen
D
Morgen is het vrijdag

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welke zin hoort het vraagteken?
A
Ik wil weer terug naar school
B
Geef me onmiddellijk mijn pen terug
C
stem je op onze partij
D
ik heb een nieuwe telefoon gekregen voor mijn verjaardag

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar moet de komma?
A
Piet, hoe oud ben jij?
B
Piet hoe oud, ben jij?
C
Piet hoe, oud ben jij?
D
Hier hoeft geen komma

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar staat de komma op de goede plek?
A
Ik houd, van chocola, snoep en pizza.
B
Ik houd van chocola, snoep en pizza.
C
Ik houd van chocola, snoep, en pizza.
D
Ik houd van chocola snoep, en pizza

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Waar is de komma juist geplaatst?
A
Als je wilt kom ik vanmiddag even bij, je, langs.
B
Als je wilt kom, ik vanmiddag even bij je langs.
C
Als je wilt kom ik, vanmiddag even bij je langs.
D
Als je wilt, kom ik vanmiddag even bij je langs

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Maak opdracht 3, 4 en 5 in je leerlingboek.

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies