samenvattingsporten

SPORTEN

  • een sport kiezen
  • snelheid
  • lenigheid
  • kracht
  • uithoudingsvermogen: verbranding en ademhaling
  • uithoudingsvermogen: bloed, spieren en voeding
  • gezond sporten

1 / 233
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & NatuurVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 233 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 14 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

SPORTEN

  • een sport kiezen
  • snelheid
  • lenigheid
  • kracht
  • uithoudingsvermogen: verbranding en ademhaling
  • uithoudingsvermogen: bloed, spieren en voeding
  • gezond sporten

Slide 1 - Tekstslide

sport
  • Lichamelijke inspanning of geestelijke inspanning die in wedstrijdvorm getest worden, met regels en een organisatie.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

lichamelijk en geestelijk
Lichamelijke inspanning heeft te maken met bewegen

Geestelijke inspanning heeft te maken met (na)denken

Slide 4 - Tekstslide

 Individuele sporten​ (alleen)

Fitness​
 Atletiek
Fietsen
Zwemmen
schaatsen
etc.



Teamsporten​ (groep)

 Voetbal​
Volleybal​
Korfbal
Hockey
Rugby
etc.



Slide 5 - Tekstslide

topsport


  • Is sport op het hoogste niveau
  • Sporters zijn er elke dag van de week mee bezig
  • Meestal wordt er geld verdiend

amateur sport


  • Is sport op lager niveau
  • Mensen doen het in hun vrije tijd
  • Er wordt er geen geld mee verdiend

Slide 6 - Tekstslide

actieve sportbeoefening


  • Doe je zelf aan sport
  • Voorbeeld: je zit op tennis of voetbal.

passieve sportbeoefening


  • Volg je een bepaalde sport zonder er zelf actief aan mee te doen
  • Voorbeeld: naar een wedstrijd kijken

Slide 7 - Tekstslide

Opmerkingen
  • Schaken en dammen is ook een sport

       Waarom? -> Denken is een geestelijke inspanning, er           zijn spelregels, er zijn wedstrijden, etc

  • Bij sommige lichamelijke inspanningen (zoals shoppen, schoonmaken, etc) is er geen sprake van wedstrijdvorm, spelregels, organisatie, etc. De mensen die dit doen ervaren het wel als sport, maar het is dus geen sport

Slide 8 - Tekstslide

Paardrijden
A
Individuele sport
B
Teamsport

Slide 9 - Quizvraag

hardlopen op de loopband
A
Lichamelijke inspanning
B
Geestelijke inspanning

Slide 10 - Quizvraag

computerspel spelen
A
Lichamelijke inspanning
B
Geestelijke inspanning

Slide 11 - Quizvraag

voetbalwedstrijd kijken op tv
A
Lichamelijke inspanning
B
Geestelijke inspanning

Slide 12 - Quizvraag

redenen om te sporten
  • ontspanning
  • gezelligheid
  • gezondheid
  • een mooier uiterlijk
  • plezier in bewegen
  • lenigheid
  • je kunnen verdedigen
  • geld
  • beroemdheid

Slide 13 - Tekstslide

0

Slide 14 - Video

functies van sportkleding
  • je makkelijk te bewegen
  • het niet te warm te krijgen
  • je teamgenoten te herkennen
  • je te beschermen
  • als hulpmiddel te gebruiken

Slide 15 - Tekstslide

oorzaken van blessures
  • ruwheid en overtreding van de spelregels
  • ongeoefendheid en onvoldoende techniek 
  • gebrek aan conditie
  • overbelasting en oververmoeidheid van de spieren
  • onvoldoende warming-up / cooling down 
  • slecht weer, 
  • te snel starten na een blessure
  • slechte sportuitrusting

Slide 16 - Tekstslide

blessures voorkomen
  • een goede warming-up en cooling-down
  • bij een onbekende sport niet te fanatiek te starten
  • een goede valtechniek.




Slide 17 - Tekstslide

blessures behandelen
kneuzing / verzwikking -> rust
bij een ernstige verzwikking kunnen de banden scheuren -> rust
breuk -> gips



Veel blessures worden behandeld met ijswater. Dit vermindert een inwendige bloeding, zwelling en pijn

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

een oorzaak van blessure kan een gebrek aan techniek zijn
A
juist
B
onjuist

Slide 20 - Quizvraag

tactiek
Afspraken over hoe je een wedstrijd gaat spelen en hoe je gaat samenwerken met je team. Wie krijgt welke taak.

Slide 21 - Tekstslide

Ik houd van bloemen
A
Mening
B
Argument

Slide 22 - Quizvraag

Ik houd van bloemen, want ze ruiken lekker
A
Mening
B
Argument

Slide 23 - Quizvraag

mentaal (geestelijk)
  • het is gezellig, sociale contacten
  • ontspanning
  • geluksstofje (endorfine) wordt aangemaakt in hersenen 
  • minder stress
  • beter slapen
  • beter geheugen
  • beter concentreren
  • sport verbroedert
fysiek (lichamelijk)
  • beter uithoudingsvermogen 
  • hart wordt groter en sterker
  • meer bloed en zuurstof naar de hersenen
  • Je krijgt meer spieren of je wordt leniger
  • gezonder gewicht 
  • zweet voert afvalstoffen af
  • Je reageert sneller

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

kwaliteiten en lichaamsbouw
Per sport heb je andere kwaliteiten en lichaamsbouw nodig:
sprinter -> snelheid
turnen -> lenigheid
gewichtsheffen -> kracht
marathon lopen -> uithoudingsvermogen
basketbal -> lang zijn
sumoworstelaar -> dik zijn

Slide 26 - Tekstslide

kleding
Als je gaat sporten, heb je daar soms speciale kleding voor nodig..

  • makkelijk in kunnen bewegen en zweten
  • Veiligheid (helm, scheenbeschermers)
  • herkenning (tussen eigen team / tegenstander of tussen  speler / keeper)
  • hulpmiddel (bv voetbalschoen, honkbalhandschoen)

Slide 27 - Tekstslide

Coaching

Kritiek geven


Slide 28 - Tekstslide

Keuzes maken..

Waardevol
Mening
Argumenten

Slide 29 - Tekstslide

Welk onderdeel hoort niet bij een triathlon?
A
hardlopen
B
zwemmen
C
fietsen
D
schieten

Slide 30 - Quizvraag

Uit welke land kwam de voetballer Diego Maradona?
A
Brazilië
B
Argentinië
C
Spanje
D
Portugal

Slide 31 - Quizvraag

Hoe wordt het midden van een dartbord ook wel genoemd?
A
De roos
B
Bull(s Eye)
C
Middle
D
Center

Slide 32 - Quizvraag

Met welke kleur wordt de moeilijkste skihelling aangeduid?
A
blauw
B
grijs
C
zwart
D
rood

Slide 33 - Quizvraag

Waarmee kan een bal worden weggeslagen?
A
Racket
B
Club
C
Stick
D
Alledrie zijn waar

Slide 34 - Quizvraag

Waarop beweegt een rodelaar zich voort?
A
slee
B
ski's
C
een plank
D
schaatsen

Slide 35 - Quizvraag

Welke sport hoort bij Wimbledon?
A
Schaatsen
B
Volleybal
C
Basketbal
D
Tennis

Slide 36 - Quizvraag

Hoeveel ogen staan er maximaal op een domino-steen?
A
6
B
12
C
18
D
24

Slide 37 - Quizvraag

Hoeveel ringen staan er op de Olympische vlag?
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 38 - Quizvraag

Waartegen slaan badmintonspelers?
A
een bal
B
plumpie
C
veertjes
D
shuttle

Slide 39 - Quizvraag

Ter ere van welke god waren de Olympische Spelen?
A
Niké
B
Poseidon
C
Apollo
D
Zeus

Slide 40 - Quizvraag

Wat symboliseren de gekleurde ringen op de olympische vlag?
A
nationaliteiten
B
landen
C
werelddelen
D
aantal sporten

Slide 41 - Quizvraag

Uit hoeveel onderdelen bestaat een triathlon?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 42 - Quizvraag

Hoe heet het drinkflesje van een wielrenner?
A
Bottle
B
Drinkfles
C
Bidon
D
Bidonet

Slide 43 - Quizvraag

Hoeveel zwarte vakjes zijn er op een schaakbord?
A
32
B
36
C
40
D
44

Slide 44 - Quizvraag

Welke zwemslag gebruik je het meest bij waterpolo?
A
radslag
B
schoolslag
C
borstcrawl
D
poloslag

Slide 45 - Quizvraag

Hoe heet degene die tijdens een golfwedstrijd de golfclubs voor zijn speler draagt?
A
Carrie
B
Caddie
C
Drager
D
Assistent

Slide 46 - Quizvraag

Bij welke sport heb
je dit nodig?
A
golf
B
schermen
C
cricket
D
curling

Slide 47 - Quizvraag

"Geen woorden, maar daden..."
Welke voetbalclub zingt hiervan?
A
Ajax
B
FC Utrecht
C
Feyenoord
D
PSV

Slide 48 - Quizvraag

Welke kleur judoband draagt een judoka die aan zijn eerste les begint?
A
Rood
B
Wit
C
Blauw
D
Oranje

Slide 49 - Quizvraag

Hoe heet het als een voetballer 3 keer achter elkaar scoort in 1 helft?
A
Penalty
B
Corner
C
Hattrick
D
Doelpunt

Slide 50 - Quizvraag

In welke sport wordt gebruik gemaakt van een paard en een bok?
A
paardensport
B
mountainbiken
C
turnen
D
hardlopen

Slide 51 - Quizvraag

Jouw sport (opdracht)
  • Waarom sport je? 
  • wat is  je favoriete sport?
  • Wat vind je zo leuk aan deze sport?
  • Welke kleding draag je tijdens deze sport? Welk materiaal gebruik je?
  • Wat is de functie van deze kleding? Wat is de functie van je materiaal?
  • Individueel of teamsport? Wat zijn de spelregels? tactiek? 
  • Welke lichaamsbouw is handig voor deze sport? Waarom?
  • Wie is je favoriete sporter/idool? 
  • Wat vind je zo goed aan hem/haar?

Slide 52 - Tekstslide

SPORTEN

  • een sport kiezen
  • snelheid
  • lenigheid
  • kracht
  • uithoudingsvermogen: verbranding en ademhaling
  • uithoudingsvermogen: bloed, spieren en voeding
  • gezond sporten

Slide 53 - Tekstslide

Slide 54 - Tekstslide

Wat weet je al over snelheid?

Slide 55 - Woordweb

SPORTEN

  • een sport kiezen
  • snelheid
  • lenigheid
  • kracht
  • uithoudingsvermogen: verbranding en ademhaling
  • uithoudingsvermogen: bloed, spieren en voeding
  • gezond sporten

Slide 56 - Tekstslide

Slide 57 - Tekstslide

Wat weet je al over lenigheid?

Slide 58 - Woordweb

kogelgewricht
  •  de gewrichtskogel van het ene bot draait in de gewrichtskom van het andere bot
  • dit gewricht kan alle kanten op bewegen

bijvoorbeeld je schoudergewricht en heupgewricht

Slide 59 - Tekstslide

Je lichaam bestaat uit verschillende delen. Waar horen je armen bij?
A
Ledematen
B
Romp
C
Hoofd

Slide 60 - Quizvraag

Beenverbindingen
Er bestaan verschillende soorten gewrichten.
De belangrijkste 2 zijn:
  • kogelgewrichten
  • scharniergewrichten

Slide 61 - Tekstslide

Een vinger uit de kom wordt behandeld door een arts!

Slide 62 - Tekstslide

Slide 63 - Video

Slide 64 - Tekstslide

Slide 65 - Tekstslide

Slide 66 - Tekstslide

sportevenement (opdracht)
  • Bedenk een sportevenement
  • Welke sport, welke locaties/route, 
  • prijs 

Slide 67 - Tekstslide

Slide 68 - Tekstslide

SPORTEN

  • een sport kiezen
  • snelheid
  • lenigheid
  • kracht
  • uithoudingsvermogen: verbranding en ademhaling
  • uithoudingsvermogen: bloed, spieren en voeding
  • gezond sporten

Slide 69 - Tekstslide

Slide 70 - Tekstslide

Wat weet je al van kracht?

Slide 71 - Woordweb

Slide 72 - Video

SPORTEN

  • een sport kiezen
  • snelheid
  • lenigheid
  • kracht
  • uithoudingsvermogen: verbranding en ademhaling
  • uithoudingsvermogen: bloed, spieren en voeding
  • gezond sporten

Slide 73 - Tekstslide

Verbranding en ademhaling

Slide 74 - Tekstslide

wat weet je al over
verbranding en ademhaling?

Slide 75 - Woordweb

bloed, spieren en voeding

Slide 76 - Tekstslide

SPORTEN

  • een sport kiezen
  • snelheid
  • lenigheid
  • kracht
  • uithoudingsvermogen: verbranding en ademhaling
  • uithoudingsvermogen: bloed, spieren en voeding
  • gezond sporten

Slide 77 - Tekstslide

Slide 78 - Tekstslide

SPORTEN

  • een sport kiezen
  • snelheid
  • lenigheid
  • kracht
  • uithoudingsvermogen: verbranding en ademhaling
  • uithoudingsvermogen: bloed, spieren en voeding
  • gezond sporten

Slide 79 - Tekstslide

Slide 80 - Tekstslide

Sleep de afbeelding naar het juiste orgaanstelsel
Ademhalings-
stelsel
Spier
stelsel
botten
stelsel
bloedvaten
stelsel

Slide 81 - Sleepvraag

wat weet je al over
bloed, spieren en voeding?

Slide 82 - Woordweb

wat weet je al over;
gezond sporten?

Slide 83 - Woordweb

Wat is een blessure?

Slide 84 - Tekstslide

Hoe ontstaan sportblessures?

Slide 85 - Tekstslide

Hoe voorkom je blessures?

Slide 86 - Tekstslide

Bloedneus

Slide 87 - Tekstslide

Bloedneus
Hoofd naar voren
.
Uitsnuiten.
Neusbotje vastpakken en druk geven
.
Watten plaatsen
.
5 minuten wachten
.
Stopt het niet? Naar ziekenhuis

Slide 88 - Tekstslide

Wat doe je bij een bloedneus
A
Direct watjes in de neus tot de bloeding stopt
B
Snuiten en 5 min. dichtknijpen
C
Hoofd achterover en iets kouds in de nek
D
Direct 112 bellen

Slide 89 - Quizvraag

Stikken
- persoon iets voorover laten staan.
- Enige klappen (lichtjes omhoog)tussen de schouderbladen,
  terwijl er één schouder wordt tegengehouden 
- Gebeurt er niets, pas dan de Heimlichmanoeuvre toe.
   (staand of zittend):



Slide 90 - Tekstslide

Heimlichmanoeuvre
Achter de zich verslikkende / stikkende persoon staan.
Doe je vuist / onderarm bij kleine kind net onder de ribbenboog van het slachtoffer.
Omvat met de andere hand deze vuist/onderarm
Trek met een ruk beide handen schuin omhoog naar jezelf toe.

Slide 91 - Tekstslide

Uit welke botten bestaat een hand
A
14 kootjes 5 middenhandsbeentjes 8 Handwortelbeentjes
B
15 kootjes 4 middenhandsbeentjes 7 handwortelbeentjes
C
12 kootjes 2 middenhandsbeentjes 7 handwortelbeentjes
D
13 kootjes 6 middenhandsbeentjes 9 handwortelbeentjes

Slide 92 - Quizvraag

Slide 93 - Tekstslide

Lichte
Hersenschudding
Hersenschudding:
*lichte hoofdpijn
*braken
*wit zien
*slaperig

actie? 
ouders bellen !!
Tekst

Slide 94 - Tekstslide

Zware
 Hersenschudding
hoofdpijn maar ook bewusteloos
braken
wit zien
slaperig
Actie :
ouders bellen en naar ziekenhuis

Slide 95 - Tekstslide

Slide 96 - Tekstslide

Borstkas
 Borstbeen met 12 ribben (aan elke zijde).
Zwevende ribben =ribben die niet vastzitten
aan je borstbeen (2 onderste).
Aan de achterkant zitten ribben vast aan je wervels.


Slide 97 - Tekstslide

Wervelkolom
  • 7 Halswervels
  • 12 Borstwervels 
  • 5 Lendenwervels 

Hoe noem de vorm die je wervelkolom heeft?

Slide 98 - Tekstslide

hollingen en bollingen !!


Nek -lordose (= holte)
Borst -kyfose (= bolling)
Lenden-lordose (= holte)

Slide 99 - Tekstslide

Scoliose
  • afwijking van de wervelkolom

Slide 100 - Tekstslide

hoe heten de wervels waarmee je je hoofd kunt draaien?

Slide 101 - Open vraag

Nut van de wervels
Bescherming zenuwbaan
Torderen
Eindigt met heiligbeen ( vergroeide wervels)
Staartbeen ( vergroeid)

Geen gekwispel dus

Slide 102 - Tekstslide

Bekken
( heupen) bestaat uit:
- Heupbeen of darmbeen (= Os Iliacum)
- Schaambeen + zitbeen
- Heiligbeen (Os Sacrum)
Tussen heiligbeen+darmbeen=SI-gewricht.
- Staartbeen (onder heiligbeen)

Slide 103 - Tekstslide




Als je een heupbreuk (= meestal een bovenbeenbreuk) hebt, ligt je been niet recht, maar ‘hangt’ je voet naar de buitenkant. 
Als je een heupbreuk (= meestal een bovenbeenbreuk) hebt, ligt je been niet recht, maar ‘hangt’ je voet naar de buitenkant. 

Slide 104 - Tekstslide

Slide 105 - Tekstslide

Slide 106 - Video

rituelen in de sport
ritueel; handeling die steeds terugkomt op een vast tijdstip of bij een bepaalde gelegenheid.

Slide 107 - Tekstslide

wat betekent Fair Play in de sport

Slide 108 - Open vraag

Fair Play;  eerlijk spelen, je houden aan de regels van de sport.
        je houden aan bepaalde normen en waarden

Fair Play waarden; eerlijkheid, sportiviteit, gezondheid, respect.

Slide 109 - Tekstslide

Dopinggebruik
  • Een sporter heeft verschillende mogelijkheden om beter te presteren
  1.  veel trainen en gezonde voeding
  2. veel rusten en weinig alcoholgebruik
  • Sommige sporters gebruiken niet-natuurlijke middelen of methoden.
  • Dit heeft als doel om beter te presteren

Slide 110 - Tekstslide

Reden dopinggebruik
  • Sporters hebben meerdere reden waarom ze doping gebruiken
  1. de beste willen zijn
  2. veel geld verdienen
  3. aanzien krijgen
  4. voldoen aan de verwachting van de omgeving
  • Dopinggebruik sport: wielrennen, gewichtheffen, atletiek,

Slide 111 - Tekstslide

Definitie "doping"
Een niet-natuurlijk middel of methode waarbij een sporter het doel heeft om zijn spieren te versterken of zijn uithoudingsvermogen te verbeteren.

Slide 112 - Tekstslide

Dopinggebruik
  • Voorbeeld van een niet-natuurlijk middel of methode:doping
  • Doping kan twee belangrijke effecten hebben
  1. versterking van spieren
  2. verbetering van uithoudingsvermogen (conditie)

Slide 113 - Tekstslide

Argumenten voor dopinggebruik
  • Vrijheid van de sporter 
  • gelijkheid bestaat niet in de sport
  • Dopinggebruik in de sport kun je niet tegenhouden

Slide 114 - Tekstslide

Argumenten tegen dopinggebruk
  • Doping is slecht voor de gezondheid
  • Doping is slecht voor het nageslacht
  • Een sporter moet zich aan de regels houden

Slide 115 - Tekstslide



  • ontmoeting van mensen en verbroedering
  • plezier hebben in het leveren van de presetaties
  • voorbeeld zijn voor jongeren
  • eerlijke manier sporten; Fair Play

Slide 116 - Tekstslide

Dopinggebruik in de sport. 

Slide 117 - Tekstslide

Slide 118 - Tekstslide

Slide 119 - Video

Slide 120 - Video

Slide 121 - Video

Slide 122 - Video

Sporten!!

Slide 123 - Tekstslide

Omrekenen

Slide 124 - Tekstslide

Tijden omrekenen

Slide 125 - Tekstslide

Snelheid: de afstand die je in een bepaalde tijd aflegt.

Snelheid wordt in meter per seconde (m/s) of in kilometer per uur (km/h)

s = afstand  ->m of km
v = snelheid->  m/s of km/h
t = tijd           -> sec of uur

Slide 126 - Tekstslide

Sporten!!

Slide 127 - Tekstslide

inwendig skelet           uitwendig skelet                     geen skelet
soorten skeletten

Slide 128 - Tekstslide

Lijmstof zorgt ervoor dat een bot buigzaam is en kalkstof zorgt ervoor dat een bot hard is.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 129 - Quizvraag

De beenderen van een kind bevatten meer lijmstof dan de beenderen van een oud persoon.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 130 - Quizvraag

Zit er in de botten van bejaarden meer lijmstof dan kalkstof?
A
ja
B
nee

Slide 131 - Quizvraag

Waarvan zijn je botten gemaakt
A
Lijmstof en kleurstof
B
Kleurstof en Kalkstof
C
Kalkstof en lijmstof
D
Kleurstof en kalkstof

Slide 132 - Quizvraag

4.3 Beenverbindingen
Botten kunnen op 4 manieren met elkaar verbonden zijn:
1. vergroeid
2. met een naad
3. met kraakbeen
4. met een gewricht

Er zijn beenverbindingen met beweging en zonder beweging.

Slide 133 - Tekstslide

functies skelet

Slide 134 - Tekstslide

functies skelet
     beweging            bescherming           stevigheid

Slide 135 - Tekstslide

1. vergroeid
Het heiligbeen bestaat uit wervels die met elkaar vergroeid zijn.

Ook het staartbeen bestaat uit vergroeide wervels.

Tussen deze botten is geen beweging mogelijk.

Slide 136 - Tekstslide

2. naadverbinding
De botten van de schedel zitten aan elkaar vast met naden.

Tussen deze botten is geen beweging mogelijk.

Slide 137 - Tekstslide

Hoofd
Bij baby's zit er nog ruimte tussen de naden van de schedelbeenderen.

Zo'n ruimte heet een fontanel.

Hierdoor is er bij baby's tussen de schedelbeenderen een beetje beweging mogelijk.

Slide 138 - Tekstslide

3. kraakbeen
Sommige botten zijn door kraakbeen met elkaar verbonden.

Tussen 2 wervels zit een schijfje van kraakbeen. Door dit kraakbeen kunnen de wervels een beetje bewegen en kan je je rug buigen.


Slide 139 - Tekstslide

Ook tussen je ribben en je borstbeen zit kraakbeen.
En tussen de ribben en de wervels zit een gewricht.

Door het kraakbeen en de gewrichten kan je borstkas groter en kleiner worden als je ademhaalt.

Slide 140 - Tekstslide

4. gewricht
Op de kop van elk bot zit een laagje kraakbeen. Hierdoor kunnen de botten soepel bewegen en slijten ze niet zo snel.

De 2 botten van het gewricht zitten aan elkaar vast met het gewrichtskapsel.
Het gewrichtskapsel houdt de botten op hun plaats.
De binnenkant van het gewrichtskapsel geeft gewrichtssmeer af. Hierdoor kunnen de botten soepel bewegen.

Slide 141 - Tekstslide

kapselbanden
Bij sommige gewrichten zit er ook stevige kapselbanden om het gewricht heen.

De kapselbanden helpen om de botten op hun plaats te houden.

Slide 142 - Tekstslide

Slide 143 - Video

Slide 144 - Tekstslide

Slide 145 - Video

Vergroeiing

Botten die vergroeid zijn tot één geheel noem je vergroeid.
(heiligbeen en staartbeen)

Je kunt ze niet afzonderlijk van elkaar bewegen.

Slide 146 - Tekstslide

GEWRICHT
Verbinding tussen twee botten

Botten gemakkelijk bewegen



Slide 147 - Tekstslide

SCHARNIERGEWRICHT
Gewricht dat alleen heen en terug kan bewegen 
(zoals een deur)

Bijvoorbeeld:
vingers/tenen
Elleboog
Knie


Slide 148 - Tekstslide

Je skelet bestaat uit verschillende delen​ 
Een hoofd​
Een romp​
Ledematen 
(armen en benen)

wie heeft er meer botten een baby of een volwassenen?

Slide 149 - Tekstslide

Slide 150 - Tekstslide

BEEN EN KRAAKBEEN​

Been: erg stevig, geen beweging mogelijk​, veel kalk/weinig lijmstof
- Botten​

Kraakbeen: erg bewegelijk​, veel lijmstof/weinig kalk
- Oorschelp​
- Je neus​
- Tussen ribben en borstbeen​
- Tussen de wervels van de wervelkolom​
- Tussen de gewrichten​

Slide 151 - Tekstslide

commercie (opdracht)

  • Bekijk het filmpje
  • Bedenk zelf een product (sportoutfit, sportmateriaal, etc.) En teken dit.
  • Hoe ga jij reclame maken voor jouw product? (poster, slogan, etc)
  • Welke sporter zou jij willen als ambassadeur van jouw product? 
  • Vertel over je sporter 
  • Waarom is jouw sporter zo geschikt voor jouw product?

Slide 152 - Tekstslide

Slide 153 - Video

maken
opdrachten 34, 35, 36, 38, 39, 43, 46, 47, 49, 50, 51

challenge
Wat ga jij trainen komende weken? Welke oefening van opdracht 32/33 (of bedenk zelf een uitdaging)
Wat is je doel?
Hoe ga jij je doel bereiken?

Slide 154 - Tekstslide

Slide 155 - Video

om een blessure te voorkomen is een warming up belangrijk
A
juist
B
onjuist

Slide 156 - Quizvraag

oorzaak van een spierscheuring
A
bij een plotselinge beweging
B
bij een langdurige beweging

Slide 157 - Quizvraag

genezing van een voetbalknie
A
gips
B
rust
C
meniscus verwijderen
D
geen van allen

Slide 158 - Quizvraag

behandeling bij een kneuzing
A
gips
B
rust
C
meniscus verwijderen
D
geen van allen

Slide 159 - Quizvraag

waarom worden veel blessures behandeld met ijswater?
A
vermindert de inwendige bloeding
B
vermindert zwelling
C
vermindert pijn
D
allemaal

Slide 160 - Quizvraag

geestelijke inspanning is actief zijn met je hoofd
A
juist
B
onjuist

Slide 161 - Quizvraag

concentratie is een geestelijke eigenschap
A
juist
B
onjuist

Slide 162 - Quizvraag

een krachtsporter levert gedurende een lange tijd inspanning
A
juist
B
onjuist

Slide 163 - Quizvraag

een krachtsporter eet veel eiwitten
A
juist
B
onjuist

Slide 164 - Quizvraag

een duursporter eet veel koolhydraten
A
juist
B
onjuist

Slide 165 - Quizvraag

de formule voor snelheid =

snelheid = afstand : tijd
A
juist
B
onjuist

Slide 166 - Quizvraag

functies van het skelet zijn
A
stevigheid
B
bescherming
C
beweging
D
alle antwoorden zijn goed

Slide 167 - Quizvraag

je wervelkolom is een ledemaat
A
juist
B
onjuist

Slide 168 - Quizvraag

Romp
Sleutelbeen
Schouderblad
Borstbeen
Rib
Wervels
Heupbeen
Heiligbeen
Staartbeen

Slide 169 - Tekstslide

Samenstelling

Kalk en lijmstof

Naarmate je ouder wordt, verdwijnt lijmstof en heb je veel kalk in je lichaam

Slide 170 - Tekstslide

Welk bot is dit?
A
Sleutelbeen
B
Ribben
C
Heiligbeen
D
Schouderblad

Slide 171 - Quizvraag

Welk bot is dit?
A
Sleutelbeen
B
Ribben
C
Heiligbeen
D
Schouderblad

Slide 172 - Quizvraag

Welk bot is dit?
A
Sleutelbeen
B
Ribben
C
Heiligbeen
D
Schouderblad

Slide 173 - Quizvraag

Welk bot is dit?
A
Sleutelbeen
B
Ribben
C
Heiligbeen
D
Schouderblad

Slide 174 - Quizvraag

Welk bot is dit?
A
Dijbeen
B
Scheenbeen
C
Teenkootjes
D
Heiligbeen

Slide 175 - Quizvraag

Welk bot is dit?
A
Dijbeen
B
Scheenbeen
C
Teenkootjes
D
Heiligbeen

Slide 176 - Quizvraag

Welk bot is dit?
A
Dijbeen
B
Scheenbeen
C
Teenkootjes
D
Heiligbeen

Slide 177 - Quizvraag

Welk bot is dit?
A
Dijbeen
B
Scheenbeen
C
Teenkootjes
D
Heiligbeen

Slide 178 - Quizvraag

De reden dat oudere mensen sneller hun botten breken is omdat..
A
Er veel lijmstof in hun botten zit
B
Er veel kalk in hun botten zit

Slide 179 - Quizvraag

Baby's hebben veel .... in hun botjes, waardoor ze minder snel iets breken
A
Kalk
B
Lijmstof

Slide 180 - Quizvraag

je wervelkolom is een ledemaat
A
juist
B
onjuist

Slide 181 - Quizvraag

been bestaat uit
A
kalk
B
lijmstof
C
allebei
D
geen van beide

Slide 182 - Quizvraag

kalk maakt je beenderen buigzaam
A
juist
B
onjuist

Slide 183 - Quizvraag

kalk maakt je beenderen buigzaam
A
juist
B
onjuist

Slide 184 - Quizvraag

volwassen hebben meer kraakbeen dan baby's en kinderen
A
juist
B
onjuist

Slide 185 - Quizvraag

volwassen hebben meer kraakbeen dan baby's en kinderen
A
juist
B
onjuist

Slide 186 - Quizvraag

waarom is de wervelkolom stevig en buigzaam
A
tussenwervelschijven
B
kraakbeen
C
allebei
D
geen van beiden

Slide 187 - Quizvraag

waarom is de wervelkolom stevig en buigzaam
A
tussenwervelschijven
B
kraakbeen
C
allebei
D
geen van beiden

Slide 188 - Quizvraag

waarom is de wervelkolom stevig en buigzaam
A
tussenwervelschijven
B
kraakbeen
C
allebei
D
geen van beiden

Slide 189 - Quizvraag

met een kogelgewricht kan je alleen heen en terug bewegen
A
juist
B
onjuist

Slide 190 - Quizvraag

een voorbeeld van een kogelgewricht is je heup
A
juist
B
onjuist

Slide 191 - Quizvraag

met een scharniergewricht kan je alleen heen en terug bewegen
A
juist
B
onjuist

Slide 192 - Quizvraag

een voorbeeld van een scharniergewricht is je schouder
A
juist
B
onjuist

Slide 193 - Quizvraag

pijpbeenderen
A
lang en hol
B
kort en hol
C
lang en massief
D
kort en massief

Slide 194 - Quizvraag

pijpbeenderen
A
niet stevig niet zwaar
B
wel stevig niet zwaar
C
niet stevig wel zwaar
D
wel stevig wel zwaar

Slide 195 - Quizvraag

boogvorm in botten zorgt voor
A
stevigheid
B
vangen schokken op
C
allebei
D
geen van beide

Slide 196 - Quizvraag

welke verbing heb je op je schedel?
A
vergroeid
B
naadverbinding

Slide 197 - Quizvraag

welke verbinding heb je op je schedel?
A
vergroeid
B
naadverbinding

Slide 198 - Quizvraag

welke verbinding heb je in je heiligbeen?
A
vergroeid
B
naadverbinding

Slide 199 - Quizvraag

bij de grootheid kracht hoort de eenheid ...
A
Massa
B
Newton

Slide 200 - Quizvraag

bij de grootheid massa hoort de eenheid ...
A
gram
B
Newton

Slide 201 - Quizvraag

antagonisten...
A
spieren die een tegengesteld effect hebben
B
spieren die een samenwerkend effect hebben

Slide 202 - Quizvraag

pezen...
A
zitten tussen spieren en botten
B
zitten tussen botten en botten

Slide 203 - Quizvraag

spieren en pezen
A
spieren kunnen samentrekken
B
pezen kunnen samentrekken
C
allebei
D
geen van beiden

Slide 204 - Quizvraag

op alle plateneten is de zwaartekracht evengroot
A
juist
B
onjuist

Slide 205 - Quizvraag

bij een grotere kracht is de uitrekking van de spiraal in een veerunster groter
A
juist
B
onjuist

Slide 206 - Quizvraag

voor verbranding is nodig ...
A
brandstof
B
zuurstof
C
allebei
D
geen van beide

Slide 207 - Quizvraag

Slide 208 - Video

zuurstof is een brandstof
A
juist
B
onjuist

Slide 209 - Quizvraag

glucose (een soort suiker) is een brandstof
A
juist
B
onjuist

Slide 210 - Quizvraag

verbranding levert ...
A
water (damp)
B
koolstofdioxide
C
energie
D
alledrie

Slide 211 - Quizvraag

gaswisseling ...
A
het opnemen van zuurstof
B
de afgifte van koolstofdioxide
C
allebei
D
geen van beide

Slide 212 - Quizvraag

gaswisseling vindt plaats tussen ...
A
je mond en haarvaten
B
je luchtpijp en haarvaten
C
bronchiën en haarvaten
D
longblaasjes en haarvaten

Slide 213 - Quizvraag

waarom gaat de gaswisseling snel?
A
dunne wand van de longblaasjes en longhaarvaten
B
grote oppervlak van de longblaasjes
C
beide
D
geen van beide

Slide 214 - Quizvraag

bij grotere inspanning hoort een grotere verbranding
A
juist
B
onjuist

Slide 215 - Quizvraag

bij grotere verbranding ...
A
meer brandstof nodig
B
meer zuurstof nodig
C
beide
D
geen van beid

Slide 216 - Quizvraag

om meer zuurstof of te nemen ...
A
gaat je ademhaling sneller
B
gaat je ademhaling langzamer

Slide 217 - Quizvraag

om meer zuurstof of te nemen en meer verbrandingstoffen af te voeren
A
klopt je hart sneller
B
klopt je hart langzamer

Slide 218 - Quizvraag

strottehoofd ...
A
bovenste deel van je luchtpijp
B
bovenste deel van je longen

Slide 219 - Quizvraag

de hoeveelheid lucht die je in rust in- en uitademd
A
ademvolume
B
longvolume

Slide 220 - Quizvraag

de maximale hoeveelheid lucht die je in- en uitademd
A
ademvolume
B
longvolume

Slide 221 - Quizvraag

bloedvatenstelsel bestaat uit
A
hart
B
bloedvaten
C
allebei
D
geen van beid

Slide 222 - Quizvraag

de weg die het bloed aflegt in je lichaam ...
A
bloedroute
B
bloedsomloop

Slide 223 - Quizvraag

de kleine bloedomloop ...
A
hoofd -> hart -> longen
B
hoofd -> hart -> hoofd
C
hart -> longen -> hart
D
hart -> hoofd -> hart

Slide 224 - Quizvraag

zuurstof opnemen in het bloed en koolstofdioxide afgeven aan de lucht
A
kleine bloedsomloop
B
grote bloedomloop

Slide 225 - Quizvraag

de grote bloedomloop ...
A
hart -> hoofd -> hart
B
hart -> rest van lichaam -> hart
C
hart -> longen -> hart
D
geen van allen

Slide 226 - Quizvraag

functie van de grote bloedsomloop
A
zuurstof en voedingsstoffen afgeven aan de cellen
B
koolstofdioxide en andere afvalstoffen opnemen in het bloed
C
beide
D
geen van beide

Slide 227 - Quizvraag

hierdoor stroomt bloed naar het hart toe
A
slagader
B
ader
C
haarvaten
D
geen van alle

Slide 228 - Quizvraag

hierdoor stroomt bloed van het hart af
A
slagader
B
ader
C
haarvaten
D
geen van alle

Slide 229 - Quizvraag

functie van zweten
A
afkoelen
B
opwarmen

Slide 230 - Quizvraag

stof die zorgt dat je minder snel moe wordt
A
cafeïne
B
anabole steroïden
C
amfetamine en efedrine
D
epo

Slide 231 - Quizvraag

stof die zorgt dat je spieren sterker worden
A
cafeïne
B
anabole steroïden
C
amfetamine en efedrine
D
epo

Slide 232 - Quizvraag

stof (hormoon) die zorgt dat je meer rode bloedcellen aanmaakt
A
cafeïne
B
anabole steroïden
C
amfetamine en efedrine
D
epo

Slide 233 - Quizvraag