BK2 - les 4 (T2 BS3+4)

T2 BS3 Zetmeel aantonen
Leerdoel:
2.3.3 Je kunt zetmeel aantonen met een indicator.
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & NatuurMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

T2 BS3 Zetmeel aantonen
Leerdoel:
2.3.3 Je kunt zetmeel aantonen met een indicator.

Slide 1 - Tekstslide

Indicator
Ook jij kunt van sommige voedingsstoffen aantonen of ze in bepaalde voedingsmiddelen voorkomen. Je gaat dat in een practicum doen met zetmeel. Zetmeel is een koolhydraat.

Een indicator is een stof waarmee je een andere stof aantoont. Zetmeel kun je aantonen met joodoplossing
Joodoplossing is dus de indicator voor zetmeel.

Slide 2 - Tekstslide

T2 BS4 Het verteringsstelsel
Leerdoel:
2.4.6 Je kunt de bouw en werking van de darmen beschrijven.

Slide 3 - Tekstslide

Vertering
Het voedsel dat je eet, komt in het darmkanaal. Het darmkanaal hoort bij het verteringsstelsel. Het darmkanaal loopt van de mond tot de anus.

Je voedsel bevat voedingsstoffen. In het verteringsstelsel worden de voedingsstoffen opgenomen in het bloed. Dat gebeurt vooral in de dunne darm. De voedingsstoffen gaan door de wand van de dunne darm heen. Zo komen ze in het bloed.

Darmkanaal = kanaal van de mond tot de anus
Verteringsstelsel = alle delen van het lichaam die voedsel verteren of opnemen

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

De weg van het voedsel
In de mondholte komt het voedsel je lichaam binnen. Het voedsel gaat via de slokdarm naar de maag. Het voedsel blijft een paar uur in de maag. Daarna komt het in de twaalfvingerige darm. Dit stuk darm is kort.
De dunne darm is lang. Hier worden veel voedingsstoffen in het bloed opgenomen. In de dikke darm wordt water uit het voedsel gehaald.
Sommige delen van het voedsel verteren niet. Bijvoorbeeld voedingsvezels. Deze delen worden opgeslagen in de endeldarm. Als de endeldarm vol is, laat je de poep door de anus naar buiten.

Slide 6 - Tekstslide

De weg van het voedsel
Mondholte = deel waarin voedsel het lichaam binnenkomt
Slokdarm = deel waarin voedsel van de mondholte naar de maag wordt vervoerd
Maag = opslagplaats van voedsel
Twaalfvingerige darm = kort stuk darm
Dunne darm = lange darm die voedingstoffen opneemt in het bloed
Dikke darm = darm die water uit het voedsel haalt
Endeldarm = opslagplaats van onverteerde resten
Anus = deel dat poep naar buiten laat

Slide 7 - Tekstslide

Kauwen
Voedsel komt eerst in de mond. Hier kauw je het voedsel met je gebit. Je gebit bestaat uit tanden en kiezen. Met snijtanden en hoektanden bijt je stukken van je voedsel af.

Kiezen hebben een knobbelige bovenkant. Hiermee kun je het voedsel fijnmalen. Het voedsel wordt dan in kleine stukjes verdeeld. Daardoor kun je het beter doorslikken.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Kauwen
Snijtanden = tanden waarmee stukken van voedsel worden afgebeten

Hoektanden = tanden waarmee stukken van voedsel worden afgebeten

Kiezen = tanden met een knobbelige bovenkant waarmee voedsel wordt fijngemalen.

Slide 10 - Tekstslide

Verteringssappen
In het verteringsstelsel zitten verteringsklieren. Deze klieren maken verteringssappen. Bijvoorbeeld speeksel en maagsap.

Er zijn vijf verteringsklieren:
• de speekselklieren in de mondholte
• de maagsapklieren in de maagwand
• de lever
• de alvleesklier
• de darmsapklieren in de dunne darm

Slide 11 - Tekstslide

Verteringssappen
Verteringssappen zorgen voor de vertering. Ze breken je voedsel af tot steeds kleinere deeltjes. Aan het eind zijn de deeltjes onzichtbaar klein. Ze kunnen dan door de wand van de dunne darm heen. Zo gaan de voedingsstoffen naar je bloed.

Veel verteringssappen bevatten enzymen. De enzymen zorgen ervoor dat de vertering sneller gaat.

Slide 12 - Tekstslide

Verteringssappen
Verteringsklieren  = klieren die verteringssappen aanmaken
Verteringssappen = sappen die helpen bij het verteren van voedsel
Speekselklieren = verteringsklieren die speeksel aanmaken
Maagsapklieren = verteringsklieren die maagsap aanmaken
Lever = verteringsklier die een verteringssap aanmaakt
Alvleesklier = verteringsklier die een verteringssap aanmaakt
Darmsapklieren = verteringsklieren die een verteringssap aanmaken
Vertering = afbreken van voedsel
Enzymen = stoffen die het verteren van voedsel versnellen

Slide 13 - Tekstslide

Darmperistaltiek
Achter een brok voedsel knijpen de spieren samen. Ze duwen het voedsel dan vooruit. Dit heet darmperistaltiek. Door de darmperistaltiek wordt het voedsel ook gekneed en vermengd met verteringssappen.

Darmperistaltiek = voortduwen en kneden van het voedsel

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Aan de slag
Lees de tekst van T2 BS4
Maak de opdrachten van T2 BS4; serieus, anders reset.
Maak de test jezelf van T2 BS4 = alles groen is af.


Slide 16 - Tekstslide