Uithoudingsvermogen en ademhaling - lln

D1ATh3 Verbranding en ademhaling
 Extra: Je uithoudingsvermogen
Info gebruikt van:
Malmberg methode Biologie en verzorging voor jou
Biologiepagina.nl
Bioplek.org
Biologieweb.nl
e.a. 
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 8 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

D1ATh3 Verbranding en ademhaling
 Extra: Je uithoudingsvermogen
Info gebruikt van:
Malmberg methode Biologie en verzorging voor jou
Biologiepagina.nl
Bioplek.org
Biologieweb.nl
e.a. 

Slide 1 - Tekstslide

Uithoudingsvermogen

Slide 2 - Woordweb

Leerdoel

1.  Je leert hoe het ademhalingsstelsel werkt

2. Je leert hoe de gasuitwisseling plaatsvindt

3. Je leert het reactieschema van fotosynthese en verbranding

4. Je leert hoeveel lucht er zich in de longen bevindt (en meer hierover)

5. Je doet praktijkopdrachten 





Slide 3 - Tekstslide

Uithoudingsvermogen
Als je gaat sporten, heb je uithoudingsvermogen nodig.
Daarmee kun je lichamelijke (of geestelijke) inspanning volhouden. 
Je kunt je uithoudingvermogen trainen, instandhouden en verbeteren.

Met je longen neem je zuurstof op uit de lucht. 
Deze zuurstof is nodig voor de verbranding in je cellen. 
Via de bloedvaten wordt deze zuurstof naar de cellen vervoerd. 
Daar wordt met behulp van zuurstof je voedsel (energie) verbrand.

Slide 4 - Tekstslide

Verbranding in de cellen
In alle cellen van ons lichaam vindt verbranding plaats. 
Voor verbranding in de cellen is zuurstof en brandstof nodig.  Glucose is de brandstof.  Zuurstof adem je in.

Bij verbranding komen de verbrandingsproducten water,  koolstofdioxide en energie vrij. Energie in de vorm van warmte en beweging. 

Noteer in je schrift:
Het reactieschema:
glucose + zuurstof  --> koolstofdioxide + water + energie

Slide 5 - Tekstslide

Inspaning 
en verbranding
Bij inspanning kun je waarnemen:
- snellere ademhaling
- aantal hartslagen per minuut neemt toe
- de huid wordt rood
- er ontstaat zweet op de huid

Bovenstaande komt doordat je bij inspanning energie verbruikt. Als brandstof (glucose) verbrand wordt, komt er energie vrij.  Glucose krijg je binnen door te eten en te drinken. Het wordt in de darmen door je bloed opgenomen. 


De verbrandingsproducten zijn: 
Koolstofdioxide: Dit gas ademen wij uit
Water: Verlaat het lichaam via: . zweten, plassen / poepen 
             (uitscheiden) en uitademen

Er komt ook energie vrij: Die gebruik je voor
bewegen, je lichaamstemperatuur constant houden.

 Energie heb je altijd nodig, zelfs als je slaapt of als je denkt. 
Voor beweging heb je energie nodig

Slide 6 - Tekstslide

Fotosynthese

In je schrift noteren: 

In de bladgroenkorrels van een plant vindt fotosynthese plaats. 

Het reactieschema: 



De mens maakt gebruik van de zuurstof en de glucose van een plant!

koolstofdioxide + water+ zonlicht --> zuurstof + glucose
Zonder planten heeft de mens geen
Zuurstof en glucose

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Verbranding in elke lichaamscel

De energie die bij de verbranding in elke cel vrijkomt, gebruikt je lichaam 
om te bewegen en om op de juiste temperatuur te blijven. 

Hoe de opname van zuurstof plaatsvindt zie je in de volgende filmpjes.

Let op: Je kent het reactieschema van verbranding, je kunt het opschrijven.

Slide 9 - Tekstslide

Maak in je schrift
Het reactieschema van fotosynthese.
Het reactieschema van verbranding dat in elke lichaamscel plaatsvindt.

Maak een samenvatting of een schema van de 6 filmpjes die hierna komen. Met elk nieuw filmpje komt er meer/nieuwe informatie bij. 

Van de docent hoor je met wie jij jouw samenvatting/schema gaat vergelijken. Dit gebeurt in een 4-tal. Zorg dat jij jouw werk voor elkaar hebt!

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Slide 12 - Video

Slide 13 - Video

Slide 14 - Video

Slide 15 - Video

Slide 16 - Video

Gaswisseling is
de uitwisselen van gassen
Om de longblaasjes liggen hele dunne bloedvaatjes, de longhaarvaten. Zuurstof adem je in.
Als de zuurstof in de longblaasjes aankomt, wordt het in de longhaarvaten opgenomen. Koolstofdioxide gaat vanuit de longhaarvaten terug naar de longblaasjes en adem je uit.
       In de longblaasjes vindt gaswisseling plaats.
     Het is uitwisseling van zuurstof en koolstofdioxide.

Cellen: 
Het bloed vervoert zuurstof naar alle cellen vervoerd. 
Het bloed vervoert CO2  vanaf de cellen weg.

Slide 17 - Tekstslide

Wat zit er in lucht? Leren!

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Je gaat jouw
Vitale capaciteit meten
Je kunt over deze theorie een verhaal vertellen waaruit blijkt dat je het snapt.

Slide 20 - Tekstslide

Lucht in je longen

Ademvolume:
De hoeveelheid lucht die iemand in- en uit ademt 
bij een rustige ademhaling (ong. 0,5 liter). 

Extra inademing: 2,5 liter extra t.o.v. de normale inademing.
Extra uitademing: 1,5 liter extra t.o.v. de normaal uitgeademing.

Vitale capaciteit: 
De hoeveelheid die iemand MAXIMAAL in- en uit ademt (bij een hele diepe ademhaling). (ong. 4,5 liter)

Restvolume:  (Er zit altijd lucht in je longen)
De lucht die achterblijft in je longen nadat je maximaal 
hebt uitgeademd. In totaal is dit ongeveer 1,5 liter.

Longvolume = Totale longcapaciteit
Dit is de Vitale capaciteit (te meten) + Restvolume

Slide 21 - Tekstslide

Praktijk
Praktijk A: Ademvolume meten 

Praktijk B: Vitale capaciteit meten

Praktijk C: 
Hoevaak adem jij in 1 minuut?
Tel het aantal ademhalingen en noteer het aantal in je schrift en/of het bord. In- en uitademen tel je als 1.

Slide 22 - Tekstslide

A. Ademvolume (m.b.v. spirometer): 
De spirometer is een longfunctieapparaat Spirare = ademhalen. 
Je verplaatst liters lucht.
1. Pak de spirometer en een kartonnen kokertje.
2. Zet de wijzer van de spirometer op nul.
3. Zet het kokertje op de spirometer.

Je meet je ademvolume in rust (je zit rustg, je ademhaling is ‘normaal’) 
Zet je lippen rond het kokertje en adem 6 x NORMAAL in- en uit. 
Adem in door je neus en uit door het kokertje. 
Let op: Je lippen blijven dus steeds om het kokertje.

a) Lees af op hoeveel liter de meter staat. Dit getal ga je NIET noteren. 
     Noteer in je schrift wat je ademvolume is (in liters). 
     Je ademvolume is de hoeveelheid lucht die je per ademhaling inademt/uitademt; 
     Je moet dus rekenen want je hebt 6 x geademd in het apparaat! Lees af en deel door 6.
b) Noteer je ademvolume op het papier van de klas.

Slide 23 - Tekstslide

B. Meet je vitale capaciteit (m.b.v. spirometer): 
De spirometer is een longfunctieapparaat Spirare = ademhalen. 
Je verplaatst liters lucht.
1. Pak de spirometer en een kartonnen kokertje.
2. Zet de wijzer van de spirometer op nul.
3. Zet het kokertje op de spirometer.

4. Adem maximaal, zo diep mogelijk in.
5. Zet je mond om het kartonnen kokertje.
6. Adem maximaal, zo veel mogelijk uit
7. Kijk op de wijzer. Lees af hoe groot jouw vitale capaciteit is.

  Noteer in je schrift wat jouw vitale capaciteit is (in liters).
  Noteer jouw vitale capaciteit op het papier van de klas.

Bewaar het kartonnen kokertje nog even, je doet nog een andere praktijkopdracht en misschien mag je later tijdens de les nog een keer. Zet de meter op nul. 











































 

Opdracht C: Hoe vaak adem jij per minuut
Ga op je eigen stoel zitten in de klas. Je ademt rustig.
Druk de stopwatch in.
Tel hoe vaak je ademt in 1 minuut (in- en uitademen is samen 1x).

a) Noteer in je schrift: Ik adem in 1 minuut …….. keer in/uit.
b) Noteer het aantal keren dat je in 1 minuut ademt op het papier van de klas.
Volwassene:
Vitale capaciteit: nog. 6 liter
Het is afhankelijk van de lichaamsbouw, of het een man / vrouw is, de conditie / de gezondheid (ja-nee roker)....

Slide 24 - Tekstslide

Waar gaat de zuurstof het bloed in?
A
vanuit de dunne darm
B
vanuit de longblaasjes
C
vanuit de alvleesklier
D
vanuit de maag

Slide 25 - Quizvraag

Wat verstaan we onder ademhalen??
A
reinigen van de lucht die je inademt
B
slechte lucht inademen
C
afvalstoffen van de lucht scheiden
D
afwisselend in- en uitademen

Slide 26 - Quizvraag

Hoe vaak halen baby's per minuut adem
A
20-25 keer
B
30-40 keer
C
40-60 keer
D
14-18 keer

Slide 27 - Quizvraag


Vanuit een longblaasje gaat (1) naar een longhaarvat
Vanuit een longhaarvat gaat (2) naar een longblaasje

A
1: zuurstof 2: glucose
B
1: koolstofdioxide 2: glucose
C
1: koolstofdioxide 2: zuurstof
D
1: zuurstof 2: koolstofdioxide

Slide 28 - Quizvraag

1: De vitale capaciteit is de hoeveelheid lucht
die (1) per ademhaling kan worden in – of uitgeademd

2. Je vitale capaciteit is (2) dan je longvolume

A
1: maximaal 2: groter
B
1: minimaal 2: groter
C
1: maximaal 2: kleiner
D
1: minimaal 2: kleiner

Slide 29 - Quizvraag

1. Het ademvolume is de hoeveelheid lucht die iemand
bij een (1) ademhaling in- en uitademt

2. Water verlaat als verbrandingsproduct het lichaam door: ……..
A
1: rustige 2: plassen
B
1: diepe 2: zweten
C
1: rustige 2: uitademen
D
1: diepe 2: zweten

Slide 30 - Quizvraag


1. Als je inademt, adem je ongeveer 0,04 % koolstofdioxide in

2. Als je uitademt, adem je ongeveer 5 % zuurstof uit
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1: waar 2: nietwaar
D
1: nietwaar 2: waar

Slide 31 - Quizvraag

Maak een grafiek van 2 ademhalingen van jezelf. 

Gebruik de gegevens van de tests. Benoem wat je hebt ingetekend.

Zie als voorbeeld de grafiek op de afbeelding (van 1 ademhaling).

Slide 32 - Tekstslide