2.2 lezen feiten en meningen, moeilijkewoordenwijzer

LEZEN 
feiten, meningen
moeilijkewoordenwijzer
tekstverbanden
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

LEZEN 
feiten, meningen
moeilijkewoordenwijzer
tekstverbanden

Slide 1 - Tekstslide

DOEL

  • Ik kan een feit en mening herkennen in een tekst.
  • Ik weet hoe ik de moeilijkewoordenwijzer moet gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

verschil mening en feit

feit = informatie, kun je controleren
mening = wat je vindt

Slide 4 - Tekstslide

Feit of mening?:
Eten is saai.
A
Feit
B
Mening.

Slide 5 - Quizvraag

Feit of mening?
Heb je broers of zussen?
A
feit
B
mening

Slide 6 - Quizvraag

Feit of mening?

Sigaretten bevatten nicotine en teer.
A
Feit
B
Mening

Slide 7 - Quizvraag

Feit of mening:
Deze begrijpend lezen les is nu al leuk.
A
feit
B
mening

Slide 8 - Quizvraag

Feit of mening:
Meneer de Jong gaat naar Amerika verhuizen.
A
feit
B
mening

Slide 9 - Quizvraag

Feit of mening:
Vandaag is het woensdag.
A
feit
B
mening

Slide 10 - Quizvraag

Moeilijkewoordenwijzer

1. Is het woord belangrijk?


2. Leid de betekenis af uit de context (= zinnen in de buurt van het woord)
- omschrijving             
- synoniem                      
- voorbeeld

- informatie die een andere aanwijziging geeft


3. Geen aanwijzing in de tekst? Woordenboek of vragen!

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Slide 13 - Tekstslide

synoniem voor 'maaltijd'?

Slide 14 - Open vraag

Synoniem voor stelen

Slide 15 - Open vraag

Synoniem voor:
fout

Slide 16 - Open vraag

Tekstverbanden
Tussen woorden, zinnen en alinea's bestaat een verband. Dit noemen we een tekstverband.
Zonder tekstverbanden is je tekst niet 'stevig'.

Slide 17 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden
Het verband tussen alinea's, zinnen en woorden noemen we het tekstverband

Signaalwoorden worden gebruikt om het tekstverband duidelijk te maken

Slide 18 - Tekstslide

Opsommend tekstverband
Geeft een opsomming aan.  Signaalwoorden:
Ten eerste, daarna, vervolgens, tot slot, verder, ...

Bijvoorbeeld:
Pjotr zette de doos oud papier aan de straat. Ook gooide hij de lege flessen in de glasbak.

Slide 19 - Tekstslide

Tijdsvolgorde tekstverband
Geeft de volgorde aan waarin gebeurtenissen plaatsvinden.

Eerst gingen de leerlingen in stilte aan het werk. Daarna gingen ze zachtjes fluisteren. Ten slotte waren ze allemaal hardop aan het praten.

Slide 20 - Tekstslide

Tegenstellend tekstverband
Geeft een tegenstelling aan.

Signaalwoorden:
Maar, echter, toch, integendeel, daar staat tegenover, ... 
 Voorbeeld:

 Wasima doet altijd heel erg haar best op school. Jari daarentegen is liever lui dan moe.

Slide 21 - Tekstslide

'Daarentegen' hoort bij welk tekstverband?
A
tegenstellend
B
voorbeeld
C
opsommend

Slide 22 - Quizvraag

toch
A
opsommend
B
voorbeeld
C
tegenstellend

Slide 23 - Quizvraag

Het regent, maar toch schijnt de zon.
A
opsommend tekstverband
B
tijdsvolgorde
C
tegenstellend tekstverband

Slide 24 - Quizvraag

Wat vond je van deze les? Like OF Dislike?
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll