2H Nogmaals signaalwoorden, verwijswoorden en leestekens in tekstverbanden

LESDOELEN
Einde van de les ken/kan je:
-  verwijswoorden herkennen in een tekst.
- het verschil tussen verschillende tekstverbanden.
-de signaalwoorden verbinden aan het juiste tekstverband 

 


1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

LESDOELEN
Einde van de les ken/kan je:
-  verwijswoorden herkennen in een tekst.
- het verschil tussen verschillende tekstverbanden.
-de signaalwoorden verbinden aan het juiste tekstverband 

 


Slide 1 - Tekstslide

TEKSTVERBANDEN & SIGNAALWOORDEN

Slide 2 - Tekstslide

Draai aan het rad en beantwoord de vraag.

Slide 3 - Tekstslide

Wat zijn tekstverbanden?

-Sommige zinnen en teksten hebben met elkaar te maken.

- Je kunt ze herkennen aan hun signaalwoorden.

- Ze verbinden de zinnen aan elkaar.



Slide 4 - Tekstslide

Welke signaalwoorden herken je hier?
Ten eerste vind ik Amsterdam een
mooie stad en verder vind ik het een
heel gezellige stad. 

Slide 5 - Tekstslide

Welk signaalwoord(en) herken je en wat is het verband?
In de kantine kun je verschillende broodjes kopen, bijvoorbeeld pistolets met kaas of bruine bollen met salami.

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht: kwartet 
- kwartet maken in groepje van 3/4
- Op 1 A4 staan 4 tekstverbanden
- Onder elk kaartje staan 4 signaalwoorden
- Opzoeken in de portal/ internet en sowbie



Slide 7 - Tekstslide

Verwijswoorden
  • Wat zijn verwijswoorden?
  • Waarom gebruikt een schrijver verwijswoorden?






Slide 8 - Tekstslide

Uitleg Verwijswoorden (2)

Slide 9 - Tekstslide

Ellen en Simon hebben trek, ze kopen een grote zak chips bij de Albert Heijn.
A
Het verwijswoord is ze
B
Het verwijswoord is chips
C
Het verwijswoord is een
D
Het verwijswoord is grote

Slide 10 - Quizvraag

Wat in de volgende zin is een verwijswoord?:
Zullen we naar het strand fietsen? Nee, dat heb ik gisteren ook al gedaan.
A
Verwijswoord = al
B
Verwijswoord = dat

Slide 11 - Quizvraag

Interpunctie
Komma
Puntkomma
Dubbele punt
Aanhalingstekens
Hoofdletters

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Hoofdletter?
A
lente
B
Lente

Slide 14 - Quizvraag

Ramadan of ramadan?
A
Ramadan
B
ramadan

Slide 15 - Quizvraag

Aanhalingsteken of niet? Maria denkt: ik wil daar ook graag bij zijn.
A
wel
B
niet

Slide 16 - Quizvraag

In welke zin is het aanhalingsteken goed geplaatst?
A
"Ik liep naar buiten", en riep: Iedereen moet komen.
B
Ik liep naar buiten, en riep":Iedereen moet komen".
C
Ik liep naar buiten, en riep: "Iedereen moet komen."
D
Ik liep naar buiten, en riep: "Iedereen moet komen".

Slide 17 - Quizvraag

Meneer Van der Burgt
Meneer van der Burgt
Meneer Van Der Burgt
Meneer van Der Burgt
A
Goed
B
Goed
C
Goed
D
Goed

Slide 18 - Quizvraag