KERN les 1, 2, 14, 15, 27 en tekstverbanden herhaling

Herhaling leesvaardigheid
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Herhaling leesvaardigheid

Slide 1 - Tekstslide

WELKE 3 LEESSTRATEGIEËN KEN JE?

Slide 2 - Open vraag

Lees onderstaande leessituaties. Welke leesstrategie pas je toe?
Situatie 1: 
Om 07.00 uur valt de krant door de brievenbus. Voordat je naar school gaat, wil je snel weten wat het belangrijkste nieuws is. 
Situatie 3: 
Je hebt morgen een toets over politieke besluitvormingen. Je leest de tekst in je boek maatschappijleer.
Situatie 4:
Je wilt een pretpark bezoeken en bent benieuwd naar de prijzen. Je bezoek de website van het pretpark.
Globaal lezen
Nauwkeurig lezen
Zoekend lezen

Slide 3 - Sleepvraag

Wat is een leesstrategie?
A
Een manier van lezen.
B
Een manier van kijken
C
Een plan van aanpak.
D
Een aanpak.

Slide 4 - Quizvraag

Leesstrategieën

  • Er zijn drie leesstrategieën:

  1. Globaal lezen
  2. Nauwkeurig lezen
  3. Zoekend lezen

Slide 5 - Tekstslide

Herhaling =
A
De woorden worden herhaald of hetzelfde woord wordt vaker genoemd, maar net iets anders.
B
Er wordt een aantal dingen op een rij gezet of na elkaar opgenoemd.
C
Dingen worden tegenover elkaar gezet, waardoor de verschillen extra opvallen.
D
Iets wordt groter of erger gemaakt dan het in werkelijkheid is.

Slide 6 - Quizvraag

Herhaling of overdrijving?

Mijn nieuwe schoenen zijn zo groot, de hele wereld past eronder.
A
herhaling
B
overdrijving

Slide 7 - Quizvraag

Herhaling of overdrijving?

Voor de zoetste verleidingen ga je naar 'De Chocoladefontein’.
A
herhaling
B
overdrijving

Slide 8 - Quizvraag

Is er in de onderstaande zin sprake van een herhaling of een overdrijving?

‘Wil je daar nu echt, echt mee stoppen’!
A
herhaling
B
overdrijving

Slide 9 - Quizvraag

Herhaling

De nadruk op woorden leggen door ze te herhalen.
Overdrijving

Iets groter/erger maken dan dat het is.

Slide 10 - Tekstslide

Een schrijver kan verschillende doelen hebben met een tekst. Noem er een.

Slide 11 - Woordweb


Welk tekstdoel?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Overhalen
D
Uitleggen

Slide 12 - Quizvraag

Tekstdoelen

Een nieuwsbericht heeft als tekstdoel:
A
informeren
B
overtuigen
C
overhalen
D
amuseren

Slide 13 - Quizvraag

Wat is GEEN tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
overhalen
D
verkennen

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel?
A
Instructie geven
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Overhalen

Slide 15 - Quizvraag

Tekstdoelen
Les 14

Slide 16 - Tekstslide

In welke zin staat een oorzaak-gevolg verband?
A
Ik viel van de trap, doordat mijn veter loszat.
B
De spits van Ajax krijgt de bal goed aangespeeld, waardoor hij scoort.
C
Hij staat een acht voor de vakken wiskunde en Engels.
D
De kleuren van de vlag zijn geel en blauw.

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een opsomming?
A
Dat betekent dat er een som staat in de tekst.
B
Als er in een zin of tekst een rijtje wordt gemaakt van iets.
C
Dat betekent dat er iets wiskundigs wordt besproken in de tekst.
D
Als er een eind wordt gemaakt aan een verhaal.

Slide 18 - Quizvraag

Wat is een signaalwoord voor een redengevend verband?
A
Kortom
B
Omdat
C
Voordat
D
Zoals

Slide 19 - Quizvraag

Welk verband geeft maar aan?
A
Opsomming
B
Reden
C
Tegenstelling

Slide 20 - Quizvraag

Bij welk verband hoort 'om...te'?
A
middel-doel
B
voorwaarde
C
verduidelijking
D
tegenstelling

Slide 21 - Quizvraag

Welk verband staat er in de zin?

"Ik voel me vandaag niet lekker, want ik heb gisteren iets verkeerds gegeten. "
A
Oorzaak-gevolg
B
Doel-middel
C
Opsomming
D
Reden

Slide 22 - Quizvraag

Welk verband staat er in de zin?

"Jamie gaat graag naar de stad om te winkelen, echter haar broer blijft liever thuis gamen. "

A
Oorzaak-gevolg
B
Tegenstelling
C
Opsomming
D
Reden

Slide 23 - Quizvraag

Welk verband staat er in de zin?

"Mijn vrije tijd gebruik ik voor leuke dingen. In de eerste plaats sport ik graag, verder houd ik van televisie kijken. Ook vind ik het lezen van boeken leuk. "

A
Oorzaak-gevolg
B
Reden
C
Opsomming
D
Tegenstelling

Slide 24 - Quizvraag

TEKSTVERBANDEN

Tussen woorden, zinnen en alinea's in een tekst bestaat een verband --> het tekstverband.

Zonder tekstverbanden is je tekst niet 'stevig'.

Slide 25 - Tekstslide

Wat wordt bedoeld met de functie van een alinea?
A
bedoeling van de schrijver
B
indeling van een tekst

Slide 26 - Quizvraag

Het slot heeft altijd een functie of bedoeling. Wat kan géén functie van een slot zijn?
A
een opsomming geven
B
een samenvatting geven
C
een conclusie trekken
D
een toekomstverwachting uitspreken

Slide 27 - Quizvraag

Vragen? Dan nu aan het werk
Maken de opdrachten op de werkbladen

Slide 28 - Tekstslide