Onbepaald vnw, bijwoord

Doel
  • Je weet wat een onbepaald voornaamwoord is
  • Je weet wat een bijwoord is.
  • Je kunt bovenstaande woordsoorten herkennen en benoemen.



1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Doel
  • Je weet wat een onbepaald voornaamwoord is
  • Je weet wat een bijwoord is.
  • Je kunt bovenstaande woordsoorten herkennen en benoemen.



Slide 1 - Tekstslide

Onbepaald voornaamwoord
Aan het eind van de les kan je onbepaalde voornaamwoorden herkennen in een zin. 

Slide 2 - Tekstslide

Onbepaald voornaamwoord
Verwijst niet naar een bepaald persoon of zaak:

men, iemand, niemand, elke, sommige, alle, iedereen, iets, niets



Slide 3 - Tekstslide

Al enige tijd heb ik last van het een of ander.

Slide 4 - Woordweb

Niets lukt

Slide 5 - Woordweb

Lastige gevallen 
Het woord JE is een onbepaald voornaamwoord als het 'men' betekent in een zin. 

Moeilijkheden kun je maar beter vermijden. 

Het is beter als je je huiswerk op tijd maakt

Slide 6 - Tekstslide

Lastige gevallen 
Het woord WAT is een onbepaald voornaamwoord als het 'iets' betekent in een zin. 

Neem jij ook wat mee naar het feest? 


Slide 7 - Tekstslide

Lastige gevallen 
Het woord HET is een onbepaald voornaamwoord als het gaat over tijd, het weer of over sfeer

Het is al laat
Het regent
Het is nog steeds gezellig 


Slide 8 - Tekstslide

Wat is het onbepaald voornaamwoord?
In die winkel kun je bijna alles kopen.

Slide 9 - Open vraag

Wat is het onbepaald voornaamwoord?
Niemand durfde de docent tegen te spreken.

Slide 10 - Open vraag

Wat is het onbepaald voornaamwoord?
Spelen we alles of niets?

Slide 11 - Open vraag

Maak een zin met een onbepaald voornaamwoord

Slide 12 - Open vraag

Bijwoord
Wat is het verschil tussen 'snel' en 'snelle' op de volgende slide?

Slide 13 - Tekstslide

De marathonloper rent snel naar de finish.
De snelle marathonloper finisht.

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen 'snel' en 'snelle'?

Slide 15 - Open vraag

De marathonloper rent snel naar de finish.
De snelle marathonloper finisht.
Snel zegt iets over het werkwoord 'rent.'  Het woord snel geeft aan hoe snel de marathonloper rent. 
Tekst
Snelle zegt iets over het zelfstandig naamwoord marathonloper.  

Slide 16 - Tekstslide

Aantekening: bijwoord
Het bijwoord:

- zegt iets over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of         over een ander bijwoord

- geeft een tijd aan

- geeft een plaats aan


Slide 17 - Tekstslide

Een bijwoord zegt iets over een werkwoord
Hij typt snel een berichtje.

Max Verstappen kwam erg hard aanrijden.

Slide 18 - Tekstslide

Een bijwoord zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord.
Dat is een erg mooi boek!

Calvijn is een heel klein schooltje.




Slide 19 - Tekstslide

Een bijwoord zegt iets over een ander bijwoord.
Dat is een heel erg  mooi boek!

In mijn vrije tijd kijk ik onwijs veel series.

Slide 20 - Tekstslide

Een bijwoord geeft een tijd aan. 
Nu wil ik een koekje!

Het huiswerk van morgen is...

Slide 21 - Tekstslide

Een bijwoord geeft een plaats aan.
Daar is de nieuwe mediatheek.

Ergens in Nederland kun je een schat vinden.

Hij is hier geboren. 

Slide 22 - Tekstslide

Werkwoord
De zon schijnt fel.
Bijvoeglijk naamwoord
Dat is een heel groene boom.
Ander bijwoord
In het kanaal zit heel erg koud water.
Tijd
's Middags ging Julia winkelen.
Plaats
Daar kun je heerlijk shoppen!

Slide 23 - Tekstslide

Sleep het bijwoord uit de zin. 
bijwoord
Ze 
komt
hopelijk
naar
het
feest.

Slide 24 - Sleepvraag

Sleep de twee bijwoorden uit de zin. 
bijwoord
Hij 
krijgt
natuurlijk
altijd
de
schuld. 

Slide 25 - Sleepvraag

Benoem het bijwoord.
Hij vindt dit een heel mooie auto.
A
dit
B
heel
C
mooie
D
auto

Slide 26 - Quizvraag

Benoem het bijwoord.
Misschien kom ik naar het feest.
A
Misschien
B
ik
C
naar
D
feest

Slide 27 - Quizvraag

Benoem het bijwoord.
Ik heb dit weekend lang uitgeslapen.
A
weekend
B
lang
C
dit
D
uitgeslapen

Slide 28 - Quizvraag

Slide 29 - Link

Slide 30 - Link

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 31 - Open vraag

Waar wil je nog uitleg over?

Slide 32 - Open vraag

Op de volgende dia's krijg je nog extra uitleg en vind je extra oefenmateriaal over het bijwoord. 

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video

Slide 35 - Link

Slide 36 - Link