Woordenschat_dictee

Woordenschatdictee
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBeroepsopleiding

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Woordenschatdictee

Slide 1 - Tekstslide

Hij vulde het formulier ___________ fout in.

Slide 2 - Open vraag

abusievelijk = per vergissing, per ongeluk

Slide 3 - Tekstslide

Dat huis ziet er ___________ uit.

Slide 4 - Open vraag

abominabel = heel slecht

Slide 5 - Tekstslide

Er dreigt __________ gevaar.

Slide 6 - Open vraag

acuut = direct, meteen

Slide 7 - Tekstslide

Hij heeft een nieuwe baan en doet nu de ___________ voor dat bedrijf.

Slide 8 - Open vraag

de acquisitie = het verwerven van orders, opdrachten en dus klanten binnenhalen

Slide 9 - Tekstslide

Een _________ is onafwendbaar. Hij heeft geen geld meer om zijn schulden af te lossen.

Slide 10 - Open vraag

het faillissement = bankroet zijn, onteigening door schulden, financieel onvermogen

Slide 11 - Tekstslide

De zwerver wordt behandeld als een _________.

Slide 12 - Open vraag

de paria = de verstoteling, persoon die niet bij de maatschappij hoort, persoon die is verstoten

Slide 13 - Tekstslide

Dat is een ___________ probleem.

Slide 14 - Open vraag

additioneel = bijkomend, toegevoegd, extra

Slide 15 - Tekstslide

De __________ directeur moet orde op zaken stellen binnen het bedrijf.

Slide 16 - Open vraag

ad interim = tijdelijke functie, letterlijke vertaling: in de tussentijd

Slide 17 - Tekstslide

De zussen zijn ____________ met elkaar.

Slide 18 - Open vraag

gebrouilleerd = ruzie hebben, niet meer met elkaar door één deur kunnen

brouilleren = ruzie maken, ruziën

Slide 19 - Tekstslide

Er zit een ________ tussen zijn verklaringen bij de verschillende verhoren.

Slide 20 - Open vraag

discrepantie = verschil, tegenstrijdigheid

Slide 21 - Tekstslide

Wij ____________ ons van die organisatie, die veel leed veroorzaakt heeft.

Slide 22 - Open vraag

distantiëren = er niets mee te maken willen hebben, er afstand van nemen, ertegen zijn

Slide 23 - Tekstslide

De ____________ heft alle belastingen.

Slide 24 - Open vraag

de fiscus = de belastingdienst

Slide 25 - Tekstslide

Hoe vond je dit dictee? De woorden waren:
te makkelijk
makkelijk
precies goed
moeilijk
te moeilijk

Slide 26 - Poll