Zelfstandige naamwoorden M14B & M14C

Zelfstandige naamwoorden (nouns)
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Zelfstandige naamwoorden (nouns)

Slide 1 - Tekstslide

What are we going to do today?
  • Questions last lesson.
  • Spelling & Grammatica.
  • Level check (A2, B1 or B2).
  • Introduction on Reading.
  • Do: Reading exercises in Taalblokken.

Slide 2 - Tekstslide

Zelfstandige naamwoorden
Een persoon, dier of ding waar je een lidwoord voor kan zetten.

Slide 3 - Tekstslide

Lidwoorden
In het Engels kennen we er 3:

Slide 4 - Tekstslide

Lidwoorden
In het Engels kennen we er 3:
twee onzijdig: "A" of "an".
één specifiek: "The".

Slide 5 - Tekstslide

Lidwoorden
Onzijdig:
  • Hoor je een klinker (o, e, u, a, i)--> An
  • Hoor je een medeklinker --> A
Specifiek:
  • Altijd (maakt niet uit wat je hoort) --> The

Slide 6 - Tekstslide

Geef het juiste lidwoord (kies uit a / an)
pen
car
book
elephant
apple
computer
dog
university
orange
house

Slide 7 - Tekstslide

Geef het juiste lidwoord (kies uit a / an)
pen
a
car
a
book
an
elephant
an
apple
a
computer
a
dog
a
university
an
orange
a
house

Slide 8 - Tekstslide

What are the differences between these sentences in Dutch and English?
Nederlands: Hij is timmerman.
Engels: He is a carpenter.
Nederlands: Zij is studente.
Engels: She is a student.

Slide 9 - Open vraag

In het Engels gebruik je een lidwoord in de volgende situaties:

Slide 10 - Tekstslide

1. Bij beroepen (die door meerdere mensen kunnen worden uitgeoefend) of andere dagelijkse bezigheden:
- He is a teacher.
Hij is docent.
- Mitchel is a student.
Mithcel is student.
- I am a housewife.
Ik ben huisvrouw.

Slide 11 - Tekstslide

2. Als je in het Nederlands per gebruikt:
- I drive 60 kilometers an hour.
Ik rij 60 kilometer per uur.
- Take this medicine four times a day.
Neem dit medicijn vier keer per dag.

Slide 12 - Tekstslide

3. Na as en without:
- She works as a teacher.
Zij werkt als lerares.
- I never leave without a mobile phone.
Ik ga nooit weg zonder mobiele telefoon.

Slide 13 - Tekstslide

4. In sommige uitdrukkingen:
- I do it with the help of my friends.
Ik doe het met hulp van mijn vrienden.
- She is in a hurry.
Zij heeft haast.
- Doreen has a cold.
Doreen is verkouden.
- Take a seat, please.
Neem plaats, alstublieft.

Slide 14 - Tekstslide

5. Bij to play als je het hebt over het bespelen van instrumenten:
- I play the drums/ the guitar/ the tuba.
Ik speel drums/ gitaar/ tuba.

Let op: "to play" bij sporten --> géén lidwoord, net als in het Nederlands:
- We play football every Tuesday.
We spelen elke dinsdag voetbal.

Slide 15 - Tekstslide

In het Engels gebruik je geen lidwoord in de volgende situaties:
1. Als het niet om een specifiek iets gaat, maar om iets in het algemeen.
Bijvoorbeeld:

Algemeen: He went to school.
Specifiek: He went to the school that his brother also studied at.

Slide 16 - Tekstslide

Algemeen
Specifiek
Kijk goed naar deze zinnen. Bepaal of ze iets algemeens beschrijven of iets specifieks. Sleep de zinnen vervolgens naar het juiste vakje.
He has to go to hospital.
He was taken to the hospital.
Life is hard.
Leaving the nest is an important moment in the life of a bird.
I hate winter.
The winter of 2021 was exceptionally cold.

Slide 17 - Sleepvraag

Algemeen v.s. Specifiek
He has to go to hospital.
He was taken to the hospital around the corner.
Life is hard.
Leaving the nest is an important moment in the life of a bird.
He went to prison.
He went to the prison that those criminals escaped from last year.

Slide 18 - Tekstslide

In het Engels gebruik je geen lidwoord in de volgende situaties:
2. In sommige uitdrukkingen:
- He is at work.
Hij is aan het werk.
- We are going by car.
We gaan met de auto.
- Learn these words by heart!
Leer deze woorden uit het / je hoofd!

Slide 19 - Tekstslide

Meervoudsvormen

Slide 20 - Tekstslide

Hoe maken we de meervoudsvorm?
Door er een –s aan vast te plakken (dus zónder apostrof!).

one bike - two bikes
one pen- two pens
one photo - two photos

Slide 21 - Tekstslide

Enkele spellingsveranderingen
1. Als een woord op een sisklank eindigt, zet je er in het meervoud –es achter:
one bus – two buses
one crash – two crashes

Slide 22 - Tekstslide

Enkele spellingsveranderingen

2. Als een woord in het enkelvoud op medeklinker + –y eindigt, dan wordt dat in het meervoud –ies:
one baby – two babies
one study – two studies
Let op: als de -y na een klinker komt, zet je er gewoon een -s achter:
one way – two ways

Slide 23 - Tekstslide

Enkele spellingsveranderingen
3. Als een woord in het enkelvoud op –f of –fe eindigt, dan wordt dat in het meervoud –ves:
one shelf – two shelves
one knife – two knives

Slide 24 - Tekstslide

1. Soms ziet het meervoud van een zelfstandig naamwoord er (heel) anders uit dan het enkelvoud:
one woman
one child
one man
one person
one foot
one tooth
one mouse
one potato

Slide 25 - Tekstslide

1. Soms ziet het meervoud van een zelfstandig naamwoord er (heel) anders uit dan het enkelvoud:
one woman
two women
one child
two children
one man
two men
one person
two people
one foot
two feet
one tooth
two teeth

one mouse
two mice
one potato
two potatoes

Slide 26 - Tekstslide

2. Sommige zelfstandige naamwoorden blijven in het enkelvoud en meervoud hetzelfde. Ook die moet je uit je hoofd leren:
one sheep
two sheep
one series
two series
one fish
two fish

Slide 27 - Tekstslide

Wat is de meervoudsvorm van "shelf"
(One shelf - two ...)
A
Shelfes
B
Shelvs
C
Shelfs
D
Shelves

Slide 28 - Quizvraag

Wat is de meervoudsvorm van "box"
(One box - two ...)
A
boxs
B
boxes
C
box's
D
boxses

Slide 29 - Quizvraag

Wat is de meervoudsvorm van "city"
(One city - two ...)
A
cities
B
city's
C
citys
D
cityes

Slide 30 - Quizvraag

Now, we go to Taalblokken to practice this!

Go to:  Grammatica & Spelling A2 -->
1. Grammatica: Zelfstandige naamwoorden
(exercise 1 to 4).

Slide 31 - Tekstslide