Zelfstandige naamwoorden M14A

Zelfstandige naamwoorden (nouns)
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Zelfstandige naamwoorden (nouns)

Slide 1 - Tekstslide

What are we going to do today?
  • Questions last lesson.
  • Spelling & Grammatica.
  • Level check (A2, B1 or B2).
  • Introduction on Reading.
  • Do: Reading exercises in Taalblokken.

Slide 2 - Tekstslide

What are the differences between these sentences in Dutch and English?
Nederlands: Hij is timmerman.
Engels: He is a carpenter.
Nederlands: Zij is studente.
Engels: She is a student.

Slide 3 - Open vraag

In het Nederlands zijn er veel situaties waarin we geen lidwoord gebruiken.
Hij is timmerman.
Ik rij 60 km per uur.
Zij is tandartsassistente.

Slide 4 - Tekstslide

In het Engels gebruik je wél een lidwoord in de volgende situaties:

Slide 5 - Tekstslide

1. Bij beroepen (die door meerdere mensen kunnen worden uitgeoefend) of andere dagelijkse bezigheden:
- He is a carpenter.
Hij is timmerman.
- She is a student.
Zij is studente.
- I am a housewife.
Ik ben huisvrouw.

Slide 6 - Tekstslide

2. Als je in het Nederlands per gebruikt:
- I drive 60 kilometers an hour.
Ik rij 60 kilometer per uur.
- Take this medicine four times a day.
Neem dit medicijn vier keer per dag.

Slide 7 - Tekstslide

3. Na as en without:
- She works as a teacher.
Zij werkt als lerares.
- I never leave without a mobile phone.
Ik ga nooit weg zonder mobiele telefoon.

Slide 8 - Tekstslide

4. In sommige uitdrukkingen:
- I do it with the help of my friends.
Ik doe het met hulp van mijn vrienden.
- She is in a hurry.
Zij heeft haast.
- Doreen has a cold.
Doreen is verkouden.
- Take a seat, please.
Neem plaats, alstublieft.

Slide 9 - Tekstslide

5. Bij to play als je het hebt over het bespelen van instrumenten:
- I play the violin / the piano / the guitar.
Ik speel viool / piano / gitaar.

Let op: Als je to play gebruikt bij sporten --> géén lidwoord, net als in het Nederlands:
- We play cricket every Sunday.
We spelen elke zondag cricket.

Slide 10 - Tekstslide

In het Engels gebruik je geen lidwoord in de volgende situaties:
1. Als het niet om een specifiek iets gaat, maar om iets in het algemeen.
Bijvoorbeeld:

Algemeen: He went to prison.
Specifiek: He went to the prison that those criminals escaped from last year.

Slide 11 - Tekstslide

Algemeen
Specifiek
Kijk goed naar deze zinnen. Bepaal of ze iets algemeens beschrijven of iets specifieks. Sleep de zinnen vervolgens naar het juiste vakje.
He has to go to hospital.
He was taken to the hospital.
Life is hard.
Leaving the nest is an important moment in the life of a bird.
I hate winter.
The winter of 2021 was exceptionally cold.

Slide 12 - Sleepvraag

Algemeen v.s. Specifiek
He has to go to hospital.
He was taken to the hospital around the corner.
Life is hard.
Leaving the nest is an important moment in the life of a bird.
He went to prison.
He went to the prison that those criminals escaped from last year.

Slide 13 - Tekstslide

In het Engels gebruik je geen lidwoord in de volgende situaties:
2. In sommige uitdrukkingen:
- He is at work.
Hij is aan het werk.
- We are going by car.
We gaan met de auto.
- Learn these words by heart!
Leer deze woorden uit het / je hoofd!

Slide 14 - Tekstslide

Meervoudsvormen

Slide 15 - Tekstslide

Hoe maken we de meervoudsvorm?
Door er een –s aan vast te plakken (dus zónder apostrof!).

one book - two books
one rule - two rules
one photo - two photos

Slide 16 - Tekstslide

Enkele spellingsveranderingen
1. Als een woord op een sisklank eindigt (s, z, sj of zj), zet je er in het meervoud –es achter:
one bus – two buses
one crash – two crashes

Slide 17 - Tekstslide

Enkele spellingsveranderingen

2. Als een woord in het enkelvoud op medeklinker + –y eindigt, dan wordt dat in het meervoud –ies:
one baby – two babies
one study – two studies
Let op: als de -y na een klinker komt, zet je er gewoon een -s achter:
one way – two ways

Slide 18 - Tekstslide

Enkele spellingsveranderingen
3. Als een woord in het enkelvoud op –f of –fe eindigt, dan wordt dat in het meervoud –ves:
one shelf – two shelves
one knife – two knives

Slide 19 - Tekstslide

1. Soms ziet het meervoud van een zelfstandig naamwoord er (heel) anders uit dan het enkelvoud:
one woman
one child
one man
one person
one foot
one tooth
one mouse
one potato

Slide 20 - Tekstslide

1. Soms ziet het meervoud van een zelfstandig naamwoord er (heel) anders uit dan het enkelvoud:
one woman
two women
one child
two children
one man
two men
one person
two people
one foot
two feet
one tooth
two teeth

one mouse
two mice
one potato
two potatoes

Slide 21 - Tekstslide

2. Sommige zelfstandige naamwoorden blijven in het enkelvoud en meervoud hetzelfde. Ook die moet je uit je hoofd leren:
one sheep
two sheep
one series
two series
one fish
two fish

Slide 22 - Tekstslide

Wat is de meervoudsvorm van "shelf"
(One shelf - two ...)
A
Shelfes
B
Shelvs
C
Shelfs
D
Shelves

Slide 23 - Quizvraag

Wat is de meervoudsvorm van "fish"
(One fish- two ...)
A
fish
B
fishes
C
fishs

Slide 24 - Quizvraag

Now, we go to Taalblokken to practice this!

Go to:  Grammatica & Spelling A2 -->
1. Grammatica: Zelfstandige naamwoorden

Slide 25 - Tekstslide