Do 8 mei Klankvaste werkwoorden in de verledentijd

De verleden tijd van klankvaste werkwoorden
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

De verleden tijd van klankvaste werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klankvaste werkwoorden
Klankvaste werkwoorden of regelmatige werkwoorden;

Ik fiets / ik fietste
ik vis / ik viste
Ik voel / ik voelde

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Noteer klankvaste werkwoorden. 

timer
1:00

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen
Na deze les: 
- kun je de juiste spelling toepassen op de persoonsvorm in de verleden tijd. 
- kun je benoemen wat klankvaste werkwoorden zijn. 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klankvaste werkwoorden

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg: Verleden tijd – klankvaste werkwoorden
Bij sommige klankvaste werkwoorden hoor je hoe je ze moet spellen in de verleden tijd. 
Je hoort aan de uitspraak of je +te of +de moet schrijven.

Slide 6 - Tekstslide

Tijdens deze fase van de les geef je uitleg en doe je het leren voor (modellen).

Instructie klankvaste werkwoorden

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De klank verandert niet --> zwak werkwoord.



zwakke werkwoorden

Slide 8 - Tekstslide

Uitleg:
Een voegwoord ‘voegt’ of ‘metselt', woorden maar vooral zinnen (zinsdelen) aan elkaar.
Voegwoorden kun je vaak herkennen door de komma die ervoor staat, maar die hoeft er niet altijd te staan.
Zwakke werkwoorden (niet)
De verleden tijd van zwakke werkwoorden maak je zo:




enkelvoud
stam + -de
ik/jij/hij/zij
speelde, herhaalde
meervoud
stam + -den
wij/jullie/zij
speelden, herhaalden

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zwakke werkwoorden
De verleden tijd van zwakke werkwoorden maak je zo:




enkelvoud
stam + -de
stam + -te
ik/jij/hij/zij
speelde, herhaalde
lustte, fietste
meervoud
stam + -den
stam + -ten
wij/jullie/zij
speelden, herhaalden
lustten, fietsten

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Video

Deze slide heeft geen instructies

De leerlingen werkten hard aan hun schrijfopdrachten.
A
Dit is goed gespeld. Zwak werkwoord krijgt in verleden tijd stam +te(n)
B
'werkten' klopt niet, want het moet werktten zijn. De stam eindigt op een -t.

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een zwak werkwoord krijgt in de verleden tijd
A
stam +t
B
stam +de(n) of stam +te(n)
C
klankverandering
D
hele werkwoord

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stam +t zie je alleen in...
A
de verleden tijd
B
bij een sterk werkwoord
C
bij een zwak werkwoord
D
in de tegenwoordige tijd

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zwakke werkwoorden zijn werkwoorden die in de verleden tijd van klank veranderen
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je kijkt naar de laatste letter van de stam om te bepalen of je een zwak werkwoord in de verleden tijd met -te(n) of -de(n) schrijft.
Dit is:
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Weet jij nog wat het verschil is tussen sterke en zwakke werkwoorden?
A
Een zwak werkwoord verandert van klank in de verleden tijd.
B
Een zwak werkwoord doe het niet zo goed in de sportschool.
C
Een sterk werkwoord verandert van klank in de verleden tijd.
D
Een sterk werkwoord verandert niet van klank in de verleden tijd.

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordspelling moeilijk? Ben je mal! Je volgt gewoon het stroomschema. Je begint altijd met het beoordelen of het werkwoord een [                              ] is. Daarna kijk je naar de [                            ] van de zin. 
De [                          ] van het werkwoord vind je door -en weg te halen. 
Je gebruikt de regel van [                              ] alleen in de
[                        ] tijd. Eindigt de stam op een van die medeklinkers? Dan voeg je [                        ] toe. 
Bij het [                                       ] werkwoord schrijf je het woord zo [                             ] mogelijk, maar alleen als de uitspraak het toelaat.
De infinitief is een onafhankelijk werkwoord. De vorm is niet afhankelijk van hoeveelheid of tijd. Dit is altijd het [                                  ].
persoonsvorm
tijd
stam
't x-kofschip
tegenwoordige
verleden
+te
+de
bijvoeglijk gebruikte
kort
lang
hele werkwoord

Slide 20 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sterk of zwak werkwoord?
Sterk werkwoord
Zwak werkwoord
stoppen
hebben
dansen
worden
schrijven
boffen
lopen
zijn
fietsen
lachen

Slide 21 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

sterke werkwoorden
zwakke werkwoorden
ontbijten
fietsen
zwemmen
schrikken

Slide 22 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sterk of zwak werkwoord?
Sterk werkwoord
Zwak werkwoord
stoppen
hebben
dansen
worden
schrijven
boffen
lopen
zijn
fietsen
lachen

Slide 23 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sterk werkwoord
Zwak werkwoord 
Plaatsen
Beginnen

Slide 24 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zwakke werkwoorden
Sterke werkwoorden
zingen
werken
fietsen
aanbidden
surfen
kijken
schenken
downloaden

Slide 25 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe zat het ook alweer met sterke/zwakke werkwoorden? 
Zwakke werkwoorden
Sterke werkwoorden
In de verleden tijd blijft de klank hetzelfde.
In de verleden tijd verandert de klank.

Slide 26 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sterk of zwak werkwoord?
Sterk werkwoord
Zwak werkwoord
stoppen
hebben
dansen
worden
schrijven
boffen
lopen
zijn
fietsen
lachen

Slide 27 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk voor maandag 12 mei
Maken opdracht 16 , 17 en 18



Klankvaste werkwoorden in de verleden tijd.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies