2TH Stappenplan zinsdelen benoemen

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k, g, t
• Leerjaar 2

2THA Grammatica Zinsdelen

week 9     TH  par. 2,4 en 6

                 HA  par. 1, 3 en 5 en 7

week 10   TH   par. 8, 10

                 HA   par. 9, 11, 12

week 11   THA  Toets  grammatica zinsdelen cursus 5 

Stappenplan zinsdelen

1. Persoonsvorm, (samengestelde zin, 2x pv)
2. Zinsdelen verdelen
3. Onderwerp: Wie /  (wat) + pv?
4. Werkwoordelijk/naamwoordelijk gezegde
5. Lijdend voorwerp: Wat + pv/wg  + ow ?
6.  Meewerkend voorwerp: Aan wie + pv/wg + ow + lv?
7. Bijwoordelijke bepaling

Lesdoel week 9

Je leert:  Zinsdelen benoemen

                   Meewerkend voorwerp in een zin vinden

          HA: Werkwoordelijk/naamwoordelijk gezegde herkennen

                    Bijvoeglijke bepaling in een zin vinden

Wat weet je nog?

Welke zinsdelen ken je nog?
Hoe vind je die zinsdelen dan?
Hoe verdeel je ook alweer een zin in zinsdelen?

Persoonsvorm (PV)

• De persoonsvorm is een werkwoord in de zin.
• Je vindt de PV door: 

 - de zin vragend  te maken; het eerste werkwoord is dan            de persoonsvorm    

-de zin in een andere tijd te zetten; het werkwoord dat verandert is de personsvorm 

Onderwerp (Ond)

Het onderwerp geeft aan wie of wat iets doet in de zin.

Ond=wie/wat + PV + overige werkwoorden

Werkwoordelijk Gezegde (WWG)

Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit ALLE werkwoorden in een zin.
Dus OOK de persoonsvorm!

Lijdend Voorwerp (LV)

LV=wie/wat + Ond + WWG

Oefenen

Zij vertelt haar klasgenoten een verhaal  over haar favoriete boek.

1. Neem de zin over in je schrift.

2. Benoem de zinsdelen als volgt: pv = 

                                                       zinsdelen met /

                                                        ow = 

                                                        wg/ng = 

                                                        lv = 

Meewerkend voorwerp

• Zij / vertelt / haar klasgenoten / een verhaal /  over haar favoriete boek.
•             pv/wg = vertelt,              ow = zij,                   lv = een verhaal

• Een meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bedoeld is.
• Aan wie + pv/wg + ow + lv?

• Aan wie vertelt Zij een verhaal? = haar klasgenoten (=mv)
• Aan kun je weglaten of toevoegen.

Oefenen Zinsdelen

Pak je laptop en log in bij Lesson up!

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?

Kim leent haar zus nooit iets.

1. Kim
2. leent
3. haar zus
4. iets

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?

Die overtreding kostte hem de gele kaart. 

1. Die overtreding
2. kostte
3. hem
4. de gele kaart

Mijn broer timmert zijn eigen tafel

Ik zag jou.

De zorg biedt nu extra hulp aan ouderen

Heeft hij hun geschreven?

Lijdend voorwerp

Meewerkend voorwerp

Lijdend voorwerp

Meewerkend voorwerp

2TH

Vandaag :  par. 2 en 4 zijn af!

Huiswerk vrijdag voor de les af:

 par. 6 meewerkend voorwerp

Opdrachten <80% score open laten zetten!!

2HA

par. 5  werkwoordelijk of naamwoordeijk gezegde 

par.7 bijvoeglijke bepaling

Het naamwoordelijk gezegde

Naamwoordelijk gezegde

Een zin heeft een werkwoordelijk gezegde.

                       OF!

Een zin heeft een naamwoordelijk gezegde.

Uitzondering: samengestelde zin!

Naamwoordelijk/ Werkwoordelijk

Het naamwoordelijk gezegde zegt wat iemand of iets (het onderwerp) IS (of wordt of blijft). (kww)

Het werkwoordelijk gezegde zegt wat iemand DOET

Tekst

soorten werkwoorden

• hulpwerkwoord (helpen gezegde te vormen)
• koppelwerkwoord (zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen)
  
• zelfstandig werkwoord (iemand doet iets, er gebeurt iets)
  

werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde

• onderstreep de pv en overige ww, 
• verdeel in zinsdelen 
  
• benoem het onderwerp
• Is pv een zww of kww? 
• Zo ja, Wat + pv + ow + overige ww.? = nw deel

      Tirza / bakt / verse  broodjes / voor haar oma.

                  ow = Tirza

                  Wat + bakt  +Tirza?

                  

werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde

• onderstreep de pv en overige ww, 
• verdeel in zinsdelen 
• benoem het onderwerp
• Is pv een zww of kww?
• Zo ja, Wat + pv + ow + overige ww.? = nw deel 

                  Later / wordt / zij / slaapspecialist

                  ow: zij

                  Wat wordt zij? = slaapspecialist 

De leerling is boos geworden.

Doet de leerling iets, of is de leerling iets?

1. doet iets!
2. nee, is iets!

Vul in: ng =
De leerling is boos geworden.

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.

pv?

1. voor veel leerlingen
2. blijft
3. grammatica
4. een moeilijk onderdeel.

Wat is juist?

Voor veel leerlingen / blijft grammatica / een moeilijk onderdeel.

Voor veel leerlingen / blijft / grammatica een / moeilijk onderdeel.

Voor veel leerlingen / blijft / grammatica / een moeilijk onderdeel.

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.

Wat is het naamwoordelijk gezegde?

1. blijft
2. blijft [een moeilijk onderdeel voor veel leerlingen]
3. blijft [voor veel leerlingen]
4. blijft [een moeilijk onderdeel]

koppelwerkwoorden 

Je leert 6 koppelwerkwoorden:

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen

Als je deze uit je hoofd leert, kan het makkelijker worden om het naamwoordelijk gezegde te herkennen. 

Trucje!

par. 7 bijvoeglijke bepaling

• Leerdoel:
• je leert wat een bijvoeglijke bepaling (bvb) is
• je kan een bijvoeglijke bepaling in een zin benoemen

De bijvoeglijke bepaling

• De bijvoeglijke bepaling is GEEN zinsdeel, maar geeft binnen een zinsdeel informatie over de kern van het zinsdeel.
• De kern is een zelfstandig naamwoord of voornaamwoord in het zinsdeel.
•  De bijvoeglijke bepaling kan voor of achter een zelfstandig naamwoord staan.
• Er kunnen meerdere bijv.bep. bij een kern horen.
• De bijv. bep. kan je weglaten in de zin, de kern niet.

De zelfverzekerde bokser | geeft | zijn jongere tegenstander | een dreun van jewelste.

        -------------->                                             ------->                                                        <-----------

Stappenplan zinsdelen

1. Persoonsvorm, (samengestelde zin, 2x pv)
2. Zinsdelen verdelen
3. Onderwerp: Wie /  (wat) + pv?
4. Werkwoordelijk/naamwoordelijk gezegde (wat + pv + ow ?)
5. Lijdend voorwerp: Wat + pv/wg  + ow ?
6.  Meewerkend voorwerp: Aan wie + pv/wg + ow + lv?
7. Bijwoordelijke bepaling
8. Bijvoeglijke bepaling (binnen een zinsdeel)

Bijvoeglijke bepaling

Oefenen !

Wat is de bijvoeglijke bepaling?
....... de post van mijn oma......

1. de post
2. post
3. van mijn oma
4. oma

Wat is de bijvoeglijke bepaling?
De ijsblauwe zee in Noorwegen is bevroren.

1. 'IJsblauwe' en 'in Noorwegen'
2. Bevroren
3. 'IJsblauwe'
4. 'In Noorwegen'

Wat is de bijvoeglijke bepaling(en)?
....... de blauwe brieven van de Belastingdienst......

1. de brieven
2. de blauwe brieven
3. van de belastingdienst
4. blauwe + van de belastingdienst

Een bijvoeglijke bepaling is een

1. zin
2. zinsdeel
3. deel van een zinsdeel

Huiswerk vrijdag 1 maart

• Maak de opdrachten in paragraaf 5 over werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde
• Maak de opdrachten in paragraaf 7 over de bijvoeglijke bepaling
• Opdrachten met een score <80% laat je weer open zetten en herhaal je nog eens.

Aan het werk!

•Maak  opgave 2,3 en 4  van 'grammatica zinsdelen' op bladzijde 29+30 van je lesboek.

Wat heb je nu geleerd?

Het stappenplan om zinnen te ontleden.
Eerst zoek je de...
Dan doe je de...
Vervolgens zoek je het...
Daarna benoem je het...
Tot slot zoek je het...